III. Milieuverstoring in de bodem en het grondwater


 

Ten gevolge van menselijke invloeden is een ongerept bodemoppervlak in Vlaanderen een zeldzaamheid geworden. Dit menselijk ingrijpen varieert van bodemaantasting over bodemuitputting naar bodem- en grondwaterverontreiniging. Vooral deze laatste milieuverstoring is een actueel onderwerp geworden ten gevolge van de ingrijpende, maar ingewikkelde wetgeving terzake.

Voornamelijk de verspreiding van milieugevaarlijke stoffen ten gevolge van industriële activiteiten (voornamelijk via de lucht en door een ondoordachte opslag van producten) en ten gevolge van het dumpen van afvalstoffen heeft in het verleden ernstige bodem- en grondwaterverontreinigingen met o.a. zware metalen, minerale olie en bepaalde organische stoffen veroorzaakt.

Andere milieuverstoringen die bodem- en grondwaterverontreiniging veroorzaken en dus ook gevolgen hebben voor de gebruiker(s) van het bodemoppervlak - zijnde de natuur of de mens -, zijn vermesting en verzuring.

Deze laatste milieuverstoring leidt voornamelijk tot bodemverzuring die vooral een impact heeft op gevoelige ecosystemen. Intensieve landbouw leidt naast de klassieke gevolgen van vermesting, nl. een aanrijking met voedingsstoffen, ook tot een accumulatie van zware metalen in de bodem - door het massaal gebruik van dierlijke mest, kunstmest en zuiveringsslib - en tot een ophoping van pesticiden.

Het grote probleem bij bodemverontreinigingen is het blijvend karakter van deze milieuverstoring. Het wegnemen van de oorzaak zal immers zelden leiden tot een directe verbetering van de bodemgesteldheid, maar eerder een stand-still veroorzaken van de verontreiniging. Vaak kunnen alleen dure en ingrijpende saneringsoperaties dergelijke verontreinigingen definitief wegwerken.


Actuele toestand


Bodemverontreinigingen

In 1996 werd in samenwerking met het PIH op 12 sites in de gemeente een indicatief bodemonderzoek uitgevoerd. De monsters werden geanalyseerd op 8 zware metalen (arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink) en voor bepaalde sites werd eveneens het gehalte aan minerale olie bepaald. De resultaten werden getoetst aan de achtergrondwaarden en bodemsaneringsnormen uit het VLAREBO. Ter hoogte van Klein Zwitserland, dat behoort tot het bestemmingstype parkgebied, werden 4 bodemmonsters onderzocht. Op elk meetpunt werd een verhoogde koperconcentratie vastgesteld, die op één meetpunt zelfs de saneringsnorm voor parkgebied overschreed. Wanneer de resultaten worden getoetst aan de strengere normen voor natuurgebied dan worden op datzelfde meetpunt eveneens de normen voor cadmium, chroom en nikkel overschreden. In de woonwijk aan de Fortstraat lag het gehalte aan minerale olie boven de saneringsnorm en ter hoogte van een woonzone aan de Krijgsbaan, waar vroeger een oud autokerkhof was gevestigd, werden de saneringsnormen voor cadmium, koper, lood en zink overschreden.

In het verleden werd door het PIH, in samenwerking met OVAM, een inventaris opgemaakt van potentieel verontreinigde sites in de provincie Antwerpen. Deze inventaris geeft een overzicht van een aantal sites waar activiteiten plaatsvonden die mogelijk aanleiding gaven tot bodemverontreiniging. Voor Mortsel werden zo 60 sites opgenomen (toestand 19 augustus 1997), waarvan een groot deel gelegen is in woongebied. De opgenomen sites omvatten 49 oude industrieterreinen, 5 oude stortplaatsen en 4 opslagplaatsen. Enkel een oriënterend bodemonderzoek kan uitsluitsel geven over het effectief aanwezig zijn van een verontreiniging op deze potentieel verontreinigde sites.

Inmiddels werden voor een aantal eigendommen te Mortsel waarop een hinderlijke inrichting is of was gevestigd, ook daadwerkelijk verontreinigingen vastgesteld. In het OVAM-register van verontreinigde gronden zijn een 26-tal terreinen opgenomen van 1 of meer percelen. Het gaat hier meestal om historische verontreinigingen. Deze terreinen dienen enkel indien ze een ernstige bedreiging vormen gesaneerd te worden en dit na aanmaning van OVAM. In de meeste gevallen echter, was de bodemverontreiniging niet van die aard dat sanering werd opgelegd. De verontreinigde terreinen zijn voornamelijk in privébezit. en de gemeente beschikt bijgevolg over zeer weinig informatie omtrent de verontreiniging ervan.

De milieu-ambtenaar is, in uitvoering van de wijziging van het bodemsaneringsdecreet van 26 mei 1998, gestart met de opmaak van een inventaris van alle risico-terreinen.

Grondwaterverontreinigingen

Het grondwater wordt voor het gehele grondgebied van Mortsel op de Kwetsbaarheidskaart van het grondwater gecatalogeerd als 'zeer kwetsbaar'. De bovenste zandlaag is zeer permeabel, waardoor het grondwater gevoelig is voor allerlei verontreinigingen vanuit de bodem en het hemelwater.

In 1994-1995 werd door het PIH een inventaris uitgevoerd van de waterkwaliteit van 7 particuliere drinkwaterputten. Zes van deze putten werden gebruikt voor menselijke consumptie, waarvan er 3 nooit eerder onderzocht werden naar de drinkwaterkwaliteit. Op 4 plaatsen werd bacteriologische verontreiniging vastgesteld, waarschijnlijk veroorzaakt door slecht onderhoud van de installaties. Momenteel zijn er bij de gemeente 2 putten gekend die gebruikt worden voor menselijke consumptie.

In 1998 werden op het grondgebied van de gemeente Mortsel 10 peilputten geplaatst. In juli van hetzelfde jaar werden deze peilputten bemonsterd en werden door het PIH de elektrische geleidbaarheid, de gehalten aan minerale olie en aan BTEXN (benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xylenen en naftaleen) bepaald. In 1 peilput bereikte het gehalte aan minerale olie de grondwatersaneringsnorm uit het VLAREBO en was de geleidbaarheid verhoogd. Ook op 2 andere meetpunten werd een verhoogde geleidbaarheid vastgesteld. Deze resultaten kunnen mogelijk verklaard worden door de ligging van deze 3 peilputten op of in de onmiddelijke nabijheid van potentieel verontreinigde sites. In april 1999 werden deze laatste 3 peilputten opnieuw bemonsterd en onderzocht op alle parameters zoals voorzien in het bodemsaneringsdecreet. Nergens werd nog een verhoogde concentratie aan minerale olie vastgesteld, wat aangeeft dat de verontreiniging in 1998 eerder beperkt was. De elektrische geleidbaarheid was echter onveranderd gebleven. Opvallend was dat ter hoogte van de peilput in Klein Zwitserland naast hoge ionenconcentraties, ook een zinkconcentratie werd gemeten die de saneringsnorm overschreed.

Overbemesting

Ter hoogte van de landbouwzone in het noord-oosten van de gemeente wordt aan veeteelt en aan extensieve akkerbouw (vooral maïs) gedaan. Er bevinden zich twee rundveebedrijven, waaronder een klasse 1 bedrijf. De geactualiseerde mestproductiedruk, welke gebaseerd is op de situatie van 1992, bedraagt 108 kg P2O5 per ha cultuuroppervlakte (BS, 03-08-1999). Mortsel valt daarom in de categorie 'donkergrijze gemeente'. Uitbreiding van de veestapel mag enkel als dit gecompenseerd wordt door inkrimping van de veestapel elders in de gemeente (volgens een verhouding 75/100). Er wordt mest verspreid op de terreinen van het vliegveld van Deurne en op de landbouwgronden te Gasthuishoeven en te Hoeve Liekens. Uit aangiftecijfers van de mestbank blijkt dat in 1997 1762 kg mest werd ingevoerd en geen mest werd uitgevoerd vanuit Mortsel.

Tot nu toe werden door de gemeente geen controles uitgevoerd op de toepassing van de bepalingen uit het mestdecreet. Er werd evenmin onderzoek gedaan naar mogelijke vermestingsproblemen.

De gemeente zal een strook van 5 meter langs de Fortloop aankopen, zodat de toevoer van nutriënten naar de beek door bemesting van de aanliggende gronden wordt beperkt.

Stookolietanks

Het voorkomen van oudere ondergrondse stookolietanks is een probleem in gans Vlaanderen. Heel wat van deze tanks hebben nog nooit een controle ondergaan en werden bij het buiten gebruik stellen niet voldoende geledigd, laat staan gereinigd. Dit vormt, zowel voor het grondwater als voor de bodem, een continue bedreiging.

Ongeveer de helft van de Mortselse woningen is of was voorzien van een dergelijke tank. Inventarisatie en een systematische controle van alle oude tanks zijn hoognodig. Indien er een probleem wordt vastgesteld dient er overgegaan te worden tot sanering en/of verwijdering.

In 1998 heeft de milieuraad rond deze problematiek een uitgebreide campagne gevoerd, de zo genaamde 'Tankslagcampagne'. Er werd een inventaris gemaakt van de stookolietanks in de gemeente op basis van in het verleden afgeleverde vergunningen, aangiftes in het kader van de meldingsplicht en van op de openbare weg zichtbare vul- en ontluchtingspunten. Toch zijn nog maar ongeveer 10 % van de ondergrondse tanks in Mortsel bekend. In september '98 vond een info-avond plaats, waarop 286 belangstellenden aanwezig waren. De verplichtingen bij de opslag van stookolie, alsook de gevaren van ondergrondse opslag, de te nemen maatregelen bij lekkage en de regels voor het verantwoord buiten gebruik stellen van een stookolietank werden toegelicht. Die avond werd eveneens een enquête gehouden naar de inhoud, ligging, ouderdom en uitrusting van meer dan 100 stookolietanks in Mortsel.

De milieuambtenaar stelde in 1998 een ontwerp voor een subsidiereglement op dat tot doel had het buiten gebruik stellen van particuliere ondergrondse stookolietanks aan te moedigen. De invoering ervan werd uitgesteld in afwachting van de resultaten van het PREMAZ-proefproject te Bierbeek. Vermits dit project naar alle waarschijnlijkheid toch niet veralgemeend zal worden voor gans Vlaanderen, kan het gemeentelijk subsidiereglement misschien toch beter ingevoerd worden.


Beleidskader


Bodemsaneringsdecreet

Voor de aanpak van zowel historische als nieuwe bodemverontreinigingen is het bodemsaneringsdecreet met z'n uitvoeringsbesluit - het VLAREBO - van toepassing.

Een recente wijziging van dit decreet heeft aan de gemeentebesturen belangrijke bijkomende opdrachten gegeven. Tegen 25 juli 2000 dienen alle gemeentebesturen met de aanleg van een inventaris van risicogronden gestart te zijn. Deze inventaris zal door elke geïnteresseerde burger geraadpleegd kunnen worden. Voorts moet van elk bodemsaneringsproject dat op het grondgebied van de gemeente wordt opgestart een dossier ter inzage liggen voor de belanghebbenden.

Mestdecreet

Om het leefmilieu te beschermen tegen de verontreiniging door meststoffen werd in 1991 het mestdecreet van kracht. De diverse bijhorende uitvoeringsbesluiten werden gezamelijk door de Vlaamse regering goedgekeurd op 20 december 1995. In functie van de gemeentelijke mestdruk wordt het vergunningenbeleid gedifferentieerd en wordt de mestafzet van landbouwbedrijven met mestoverschotten geregeld. Voor elke gemeente werd in 1992 op basis van de fosfaatproductie en de oppervlakte cultuurgrond een gemeentelijke productiedruk berekend. Op basis van deze oorspronkelijke productiedruk werden de gemeenten in witte, lichtgrijze, donkergrijze en zwarte gemeenten ingedeeld. Deze classificatie heeft z'n repercussies op het vergunningenbeleid.

De wetgeving die een beheersing van de verontreiniging door meststoffen mogelijk moet maken is echter een zeer ingewikkelde reglementering met talrijke uitzonderingen op de regel en met diverse interpretatiemogelijkheden. Zeer recentelijk werd de wetgeving terzake na een grondige evaluatie aangepast in het zogenaamde tweede MAP.

VLAREM II

Volgens VLAREM II moeten alle particuliere ondergrondse stookolietanks minstens voor 1 augustus 2000 een controle hebben ondergaan en voorzien zijn van een overvulbeveiliging. Afgekeurde of niet-gecontroleerde tanks mogen na die datum niet meer bijgevuld worden.

VLAREA

In bijlage I van dit besluit worden de afvalstoffen opgesomd die in aanmerking komen voor toepassing als secundaire grondstof. Eén van de toepassingsmogelijkheden is het gebruik als meststof of bodemverbeterend middel. Hierbij wordt, naast een opsomming van een aantal gebruiks- en samenstellingsvoorwaarden, expliciet gesteld dat men rekening moet houden met het bijkomende aanbod van nutriënten bovenop het al bestaande aanbod. Het VLAREA bevat ook de normen waaraan een afvalstof moet voldoen voor een vrij gebruik als bodem of als bouwstof.

Gemeentelijke bevoegdheden

De mogelijkheden tot gemeentelijke verordeningen op het vlak van bodemverontreiniging is door de uitvaardiging van de hierboven opgesomde decreten en uitvoeringsbesluiten praktisch tot nihil herleid.


Prioritaire beleidslijnen


Het gemeentelijk beleid met betrekking tot bodem- en grondwaterverontreiniging zal zich in de eerste plaats toespitsen op de preventie van nieuwe verontreinigingen. Zo zullen zowel naar de industrie, als naar de landbouw en de burgers preventieve acties ondernomen worden. Er zal ondermeer een actief beleid gevoerd worden rond de problematiek van de ondergrondse stookolietanks.

Anderzijds is het essentieel dat het gemeentebestuur zicht krijgt op de verspreiding van bodemverontreinigingen op haar grondgebied. Zodoende kan het bestuur deze verontreinigingen opvolgen, binnen haar bevoegdheden maatregelen nemen of opleggen en correcte informatie verstrekken aan de bevolking.


Knelpunten


BO.1 een groot aantal van zowel potentieel als effectief verontreinigde sites
BO.2 potentiële bodemverontreiniging door oude ondergrondse stookolietanks
BO.3 geen controle op de naleving van het mestdecreet

Aanpak knelpunten


Knelpunt BO.1

Mortsel heeft een groot aantal (potentieel) verontreinigde sites op haar grondgebied. Enkele hiervan zijn in eigendom van de gemeente. Andere, waaronder vele oude bedrijfsterreinen, zijn in privé-bezit. Wanneer een privé-bezitter op zijn grond een onderzoek laat uitvoeren, dienen de resultaten te worden overgemaakt aan OVAM. Het gemeentebestuur wordt echter enkel ingelicht als een grond wordt opgenomen in het register van verontreinigde gronden, zonder enige toelichting omtrent de aard of de omvang van de verontreiniging.

Het gemeentebestuur zal....

BO.1.a1 de inventaris van de kadastrale percelen waarop een inrichting is of was gevestigd, respectievelijk een activiteit wordt of werd uitgeoefend zoals bedoeld in in artikel 2§1 van het VLAREBO, blijvend actualiseren.
BO.1.a2 op alle potentieel verontreinigde sites in eigendom van de gemeente waarvan de verontreinigingsgraad niet gekend is een oriënterend bodemonderzoek laten uitvoeren. Dit zal ondermeer gebeuren ter hoogte van Klein Zwitserland.
BO.1.a3 via het bestaande peilputtennetwerk de kwaliteit van het grondwater opvolgen. Deze gegevens zullen opgenomen worden in een inventaris en periodiek aangevuld worden met nieuwe metingen.
BO.1.a4 wanneer blijkt dat bepaalde sites verontreinigd zijn, steeds de lopende onderzoeken en saneringen nauwgezet opvolgen. Bij mogelijke gevaren zal het gemeentebestuur de nodige maatregelen nemen en de bewoners hierover informeren.
BO.1.a5 alle eigenaars van potentieel verontreinigde gronden op de hoogte brengen dat de grond werd opgenomen in de inventaris van risico-gronden (zie BO.1.a1) , evenals van de mogelijke stappen die zij kunnen ondernemen en de wetgeving hieromtrent.

zie ook actie WA.5.a1

Het gemeentebestuur verzoekt....

BO.1.i1 OVAM om naast de bodemattesten, ook een verslag met de resultaten van de beschrijvende en oriënterende bodemonderzoeken uitgevoerd op het grondgebied van Mortsel, over te maken, aangevuld met de besluiten van de erkende bodemdeskundige. Het gemeentebestuur wil eveneens op de hoogte gebracht worden wanneer blijkt dat de onderzochte site niet verontreinigd is en van de resultaten van de verplichte periodieke onderzoeken op alle terreinen waarop zich potentieel bodembedreigende inrichtingen bevinden of activiteiten plaatshebben.
BO.1.i2 de eigenaars van potentieel verontreinigde gronden om een indicatief bodemonderzoek te laten uitvoeren.

zie ook actie WA.5.i2

 

Knelpunt BO.2

Op het grondgebied van de gemeente Mortsel bevinden zich nog heel wat oudere ondergrondse stookolietanks (van meer dan 30 jaar) die bij een eventuele lekkage een gevaar betekenen voor de bodem en het grondwater.

Het gemeentebestuur zal....

BO.2.a1 de inventaris van ondergrondse stookolietanks die werd opgesteld door de milieuraad vervolledigen. Ook de buiten dienst gestelde tanks zullen opgespoord worden met het oog op verwijdering.
BO.2.a2 stelselmatig alle ondergrondse stookolietanks binnen de eigen infrastructuur (ook reeds buiten dienst gestelde tanks) saneren en/of verwijderen.
BO.2.a3 een subsidieregelement opmaken voor het uitvoeren van een ultrasoon lekdetectie van ondergrondse partikuliere stookolietanks ouder dan 30 jaar.
BO.2.a4 het ontwerp gemeentelijk subsidiereglement voor het buiten gebruik stellen van particuliere ondergrondse stookolietanks in werking stellen. Dit reglement zal uitdovend zijn.
BO.2.a5 de mogelijkheid onderzoeken om via de gemeente voor alle ondergrondse stookolietanks waarvoor na onderzoek blijkt dat buiten gebruik stellen nodig is, een gezamenlijke aanvraag indienen om zodoende enerzijds de kosten te drukken en anderzijds de drempel te verlagen.
BO.2.a6 het plaatsen van een stookolietank koppelen aan de bouwvergunning. De ligging van de stookolietank zal op het bouwplan moeten worden aangegeven.
BO.2.a7 de tankslagcampagne verderzetten in samenwerking met de milieuraad.

Het gemeentebestuur verzoekt....

BO.2.i1 het Vlaams Gewest om de wetgeving in VLAREM II aangaande particuliere stookolietanks te verstrengen door ook tanks onder de 5000 l meldingsplichtig te maken.
BO.2.i2 de eigenaars van particuliere stookolietanks hun verplichtingen aangaande de opslag van stookolie na te komen en hun verantwoordelijkheden terzake te nemen. Ter ondersteuning zal een gerichte sensibilisatie-campagne en een tweede info-avond worden georganiseerd om de nieuwe subsidiereglementen en de wetgeving toe te lichten.
BO.2.i3 IMEA/IGAO om bij de omschakeling van stookolie op aardgas de verwijdering van de oude stookolietank mee te begeleiden en te subsidiëren.

 

Knelpunt BO.3

Mogelijk doen zich ter hoogte van de landbouwzone problemen van vermesting voor door overbemesting of door de opslag van mest. Dit vormt een potentiële bedreiging voor de bodem en het grond- en oppervlaktewater.

Het gemeentebestuur verzoekt....

BO.3.i1 VLM om in samenwerking met de gemeente controles uitvoeren op de toepassing van het mestdecreet en op de naleving van de bepalingen uit het VLAREM met betrekking tot mestopslag. Belangrijk hierbij is een blijvend toezicht op de invoer van mest vanuit andere gemeenten.

 


IV. Verlies van biodiversiteit


 

Onder biodiversiteit wordt de algemene verscheidenheid verstaan aan organismen die onze fauna en flora uitmaken. De term heeft zowel betrekking op de variatie aan genen, populaties als ecosystemen.

Biodiversiteit wordt in aanzienlijke mate beïnvloed door menselijke activiteiten. Het verlies aan levensvormen wordt hierbij zowel veroorzaakt door kwantitatieve verstoringen (versnippering en inname door de mens van de natuurlijke ruimte), als door kwalitatieve verstoringen in het oppervlakte- en grondwater, in de atmosfeer en aan het bodemoppervlak. Hierbij spelen voornamelijk verdroging, verzuring, vermesting, verspreiding van bestrijdingsmiddelen en waterverontreiniging (door afvalwater) een grote rol. De beschrijving van deze milieuverstoringen wordt behandeld in de drie overige delen van Hoofdstuk 3. Milieuverstoringen in de diverse milieu-entiteiten.

Dat de biologische verscheidenheid of biodiversiteit effectief sterk achteruitgaat wordt aangetoond door een aantal gegevens die in het eerste Vlaamse Natuurrapport, dat werd gepubliceerd in 1999, zijn opgenomen. Zowel naar biotopen als naar fauna en flora bevat dit rapport niet te miskennen cijfers.

Zo zou in het laatste decennium van de 20e eeuw meer dan de helft van de heiden en vennen verdwenen zijn. Ook moerassen, historisch permanente graslanden en voedselrijke waters, zoals slikken en schorren, gaan er steeds verder op achteruit. Het zijn echter juist deze biotopen die vaak de laastste toevluchtsoorden vormen voor heel wat Rode-Lijstsoorten.

In Vlaanderen werden er ooit 1279 soorten hogere planten waargenomen. Vooral omwille van de voortdurende inkrimping van hun habitats is 43% daarvan nu bedreigd of verdwenen. Van de 69 soorten zoogdieren die in Vlaanderen leefden, prijkt de helft op de Rode Lijst. Een kwart van de 64 soorten inheemse dagvlinders is uitgestorven en maar liefst een derde is in mindere of meerdere mate bedreigd. Van de 19 inheemse soorten amfibieën en reptielen zijn er nog maar 5 soorten ruim verspreid. En van de vogelsoorten die in Vlaanderen broeden behoort een kwart tot de Rode Lijst.


Actuele toestand


Het GNOP

Het Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan (GNOP) geeft een gedetailleerde beschrijving van de actuele toestand, knelpunten, beleidsopties en acties omtrent natuurbehoud en -ontwikkeling in Mortsel. Het plan werd op 3 december 1996 goedgekeurd door de gemeenteraad. Na de ondertekening van optie 6 van het Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999 heeft de gemeente een opvolgings-commissie aangeduid die instaat voor de uitvoering van het GNOP. De opvolgingscommissie is reeds gestart met de uitvoering van een aantal korte-termijn-acties.

Groengebieden

Mortsel beschikt over een aantal groengebieden die versnipperd zijn over de gemeente en ingesloten liggen in woongebieden. Tot de belangrijkste groengebieden behoren Fort 4 en de oude spoorwegberm met aansluitend de gebieden Klein Zwitserland en Koeisteert. De vallei van de Koude Beek ten zuiden van de spoorweg Antwerpen-Lier staat op het gewestplan volledig ingekleurd als parkgebied, maar wordt gedeeltelijk als landbouwgebied (2 percelen), als volkstuintjes (1 perceel) en als woonzone gebruikt. Een ander deel is in eigendom van de gemeente en zal in het kader van het GNOP ingericht worden als natuurgebied. Meer noordelijk vervolgt de Koude Beek haar weg door de landbouwzone Gasthuishoeven. Tussen de Deurnestraat en de terreinen van Agfa Gevaert bevindt zich nog een stuk parkgebied dat als buffergebied fungeert tussen industrie- en woongebied.

Zowel Klein Zwitserland als de rand van Fort 4 zijn in eigendom van de gemeente en worden als wandelpark gebruikt. Fort 4 zelf is nog militair domein. Klein Zwitserland wordt beheerd door vzw Natuurreservaten.

Langs de oevers van de Fortloop zal in het kader van het GNOP een strook van 5 meter aangekocht worden om het ontstaan van beekbegeleidende vegetatie en het vrij meanderen van de beek mogelijk te maken.

Door het feit dat een aantal groen- en landbouwgebieden in bezit zijn van privé-eigenaars heeft de gemeente weinig controle op het beheer van deze gebieden.

Natuurprojecten

Op gebied van natuureducatie zijn er een aantal projecten lopende. Zo worden in het gebied Klein Zwitserland regelmatig natuurwandelingen georganiseerd, onder andere voor de basisscholen. Daarnaast vindt sinds 1996 jaarlijks de haagplantactie 'Behaag Mortsel ... Natuurlijk' plaats die georganiseerd wordt in samenwerking met de natuurvereniging 'De Wielewaal'.

Sinds 1996 is in Mortsel een subsidiereglement van kracht voor de aanleg en het onderhoud van KLE. Tot nu toe maakten enkel vzw Natuurreservaten en actiecomité Bessemstraat gebruik van dit reglement.

Berm- en plantsoenbeheer

Er zijn slechts enkele bermen in Mortsel die in het beheer zijn van de gemeente. Bij het beheer wordt rekening gehouden met de wetgeving voor het tijdstip van het maaien en het afvoeren van het bermmaaisel. Het beheer is echter niet gericht op natuurontwikkeling en er werd nooit een bermbeheersplan opgesteld. Hetzelfde geldt voor de plantsoenen die onderhouden worden door de dienst gemeentewerken.

Een groot deel van de bermen op het grondgebied van Mortsel zijn in eigendom en beheer van de NMBS. Deze laatste houdt er een zeer agressieve manier van maaien op na, waarbij geen rekening wordt gehouden met het behoud of versterken van de natuurwaarden.

Biodiversiteit

De biodiversiteit heeft in Mortsel voornamelijk te lijden gehad van verdroging en versnippering door de toenemende verstedelijking.


Beleidskader


Natuurbehoudsdecreet

Dit recent uitgevaardigd decreet moet de - federale - Wet op het Natuurbehoud van 1973 vervangen en de nieuwe inzichten in natuurbeheer en -ontwikkeling in een nieuw Vlaams beleidskader plaatsen.

Het decreet gaat uit van het 'stand-still-principe'. Er mag dus geen natuur meer verloren gaan (natuur en natuurelementen moeten minstens behouden blijven, ook buiten de klassieke groengebieden). Een ander belangrijk nieuw begrip op het gebied van het natuurbehoud is de zogenaamde zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen verplicht is schade aan natuur te voorkomen, te beperken of te herstellen. Voorts dient elke overheid die vergunningen of toestemmingen verleent er over te waken dat er geen vermijdbare schade aan de natuur wordt berokkend (het zogenaamde integratiebeginsel).

Een belangrijk gegeven is dat de burgemeester en de gemeentelijke ambtenaren die hiertoe door de gemeenteraad zijn aangewezen toezicht kunnen uitoefenen op de naleving van de bepalingen van het natuurbehoudsdecreet.

Naast de zogenaamde horizontale maatregelen (zorgplicht, integratie en stand-still) bevat het Natuurbehoudsdecreet ook een uitgebreid hoofdstuk omtrent het gebiedsgericht beleid. Zo krijgen de uitbouw van een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings - en Ondersteunend Netwerk (IVON) met dit decreet een wettelijke basis. Tegen eind 2002 zullen er in Vlaanderen 125.000 ha (natuur)gebieden afgebakend worden die het VEN zullen uitmaken en 150.000 ha binnen het IVON (het zogenaamde natuurverwevingsgebied).

Andere belangrijke bepalingen met betrekking tot natuurbehoud en van belang voor het lokale niveau zijn het soortgericht beleid en het betrekken van de lokale overheden bij het natuurbeleid.

Het decreet bevat ook de bepalingen voor het opmaken van een Vlaams natuurbeleidsplan en een natuurrapport. Een eerste natuurrapport binnen dit kader is verschenen in 1999.

Een eerste uitvoeringsbesluit werd op 23 juli 1998 goedgekeurd en bevat naast concrete bepalingen omtrent de afbakening van VEN en IVON, het voorkooprecht en natuurinrichtingsprojecten, ook de voorwaarden voor het wijzigen van vegetaties en kleine landschapselementen, met inbegrip van de natuurvergunning. De beslissende instantie voor zowel de natuurvergunning, als de meldingsplicht is in de meeste gevallen het schepencollege. Het betreft hier wel een voorlopig besluit dat op termijn geïntegreerd zal worden in het Vlaams reglement op het natuurbehoud (VLARENA).

Bosdecreet

Dit decreet regelt voor alle bossen - dus niet alleen voor de openbare bossen - in Vlaanderen de verschillende bosfuncties. Naast deze multifunctionaliteit legt het decreet nadruk op bescherming en behoud van het bos in Vlaanderen. Het definieert een aantal belangrijke begrippen zoals bebossing, herbebossing en natuurlijk de term bos zelf. Net zoals alle andere eigenaars van openbare bossen is een gemeente verplicht een beheersplan op te maken voor alle bossen in haar eigendom. In 1999 werden naast bossen ook parken opgenomen in het Bosdecreet.

Bermbesluit

Het bermbesluit is van toepassing op bermen langs zowel wegen als waterlopen waarvan het beheer toebehoort aan o.a. de openbare besturen. De belangrijkste bepalingen zijn het verbod op gebruik van biociden en de vastlegging van de perioden waarin de bermen gemaaid mogen worden. De bepalingen van dit besluit zijn wel beperkt tot de landelijke ruimte.

Structuurplan Vlaanderen

Het structuurplan wil een ruimtelijke bijdrage leveren om de natuur in Vlaanderen te beschermen en verder te laten ontwikkelen. Hierbij wil men niet alleen komen tot grote natuur- en boscomplexen, maar ook kleinere waardevolle natuurelementen versterken.

In dit kader is ondermeer vastgelegd dat op het gewestplan 10.000 ha bos en 38.000 ha natuur- en reservaatgebieden moeten bijkomen tegen 2007.

Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999

Door het intekenen op optie 6 van deze convenant kan men subsidies bekomen voor het uitvoeren van acties die kaderen in een goedgekeurd GNOP.

Gemeentelijke bevoegdheden

In het Natuurbehoudsdecreet wordt aan de Vlaamse steden en gemeenten het recht gegeven om onroerende goederen te verkrijgen door onteigening voor algemeen nut om redenen van natuurbehoud.

Bovendien kunnen de gemeentelijke ambtenaren die door de gemeenteraad hiervoor werden aangeduid toezicht uitoefenen op de naleving van de bepalingen van het Natuurbehoudsdecreet. Verder worden ze expliciet vernoemd als partners bij het werken aan natuur in de stedelijke omgeving en voor de invulling van natuurverbindingsgebieden.


Prioritaire beleidslijnen


Het gemeentebestuur zal uitgaande van de inventaris van alle (potentieel) waardevolle groengebieden zoals opgenomen in het GNOP een actief natuurbeleid voeren dat gericht is op de bescherming van het bestaande groen tegen de oprukkende verstedelijking, het creëren van buffer- en verbindingsgebieden en het bevorderen van de biodiversiteit via een actief en soortgericht natuurbeheer. Hiervoor is sensibilisatie van de inwoners en samenwerking met de eigenaars, beheerders en buurgemeenten een noodzaak.

Om verdere versnippering van de groengebieden tegen te gaan zal het gemeentebestuur in haar ruimtelijk beleid resoluut kiezen voor inbreiding boven uitbreiding van de bebouwing (zie hoofdstuk 4, VII).


Knelpunten


BIO.1 opvolging van het GNOP op langere termijn
BIO.2 bedreiging groengebieden door toenemende verstedelijking
BIO.3 de gemeente heeft geen vat op het beheer van groengebieden in privé-eigendom
BIO.4 onvoldoende implementatie van ecologisch verantwoorde groenvoorziening en bermbeheer
BIO.5 ontbreken van een actief en soortgericht natuurbeleid
BIO.6 groenvoorziening in woon- en industriezones

Aanpak knelpunten


Knelpunt BIO.1

Het GNOP en de opvolgingscommissie zijn zeer belangrijke instrumenten om het natuurbeleid in de gemeente uit te bouwen en het resterende groen te beschermen en te versterken. Om zo'n beleid ook op langere termijn te verzekeren is er nood aan een evaluatie en bijsturing van het GNOP.

Het gemeentebestuur zal...

BIO.1.a1 de GNOP-opvolgingscommissie verder ondersteunen bij de uitvoering van het GNOP.
BIO.1.a2 elk jaar het GNOP-actieprogramma voor dat jaar opnemen in het milieujaarprogramma.
BIO.1.a3 om de 5 jaar een aanvulling aan het GNOP toevoegen. Hierin zullen volgende onderdelen opgenomen worden:
  • een evaluatie van de uitvoering van het GNOP
  • een beschrijving van de actuele toestand
  • een natuurbeleidsnota voor de komende 5 jaar
  • een actieplan voor de komende 5 jaar

Dit document zal voor het eerst opgenomen worden in het Milieubeleidsplan 2005-2009.

 

Knelpunt BIO.2

Op het grondgebied van Mortsel bevinden zich nog een aantal (potentieel) waardevolle groene gebieden die bedreigd worden door de oprukkende verstedelijking. Dit uit zich in een verdere versnippering en een toenemende recreatiedruk en heeft een negatieve invloed op de fauna en flora en op de waterhuishouding.

Het gemeentebestuur zal...

BIO.2.a1 via de aankoop van gebieden, een natuurgericht beheer en een aangepast ruimtelijk beleid dat gericht is op inbreiding, de resterende groene gebieden beschermen en versterken. Hierbij zullen zoveel mogelijk verbindingsgebieden en bufferzones worden ingericht.
BIO.2.a2 de recreatie-infrastructuur zoveel mogelijk concentreren en bepaalde stukken vrijwaren voor natuurontwikkeling.
BIO.2.a3 de invloed van de verstedelijking op de waterhuishouding in de groengebieden nagaan en indien nodig gepaste maatregelen nemen om de waterhuishouding in haar oorspronkelijke staat te herstellen.
BIO.2.a4 Fort 4 trachten aan te kopen zodra het te koop wordt gesteld. Dit gebied zal beheerd worden met het oog op natuurontwikkeling.
BIO.2.a5 de resterende stukken van de Vallei van de Koude Beek ten zuiden van de spoorlijn Antwerpen-Lier trachten aan te kopen om daarna als natuurgebied te beheren.

 

Knelpunt BIO.3

Enkele groengebieden evenals het landbouwgebied zijn in privé-bezit. Er is weinig controle op het beheer van deze gebieden.

Het gemeentebestuur zal...

BIO.3.a1 beheersovereenkomsten (al dan niet gekoppeld aan vergoedingen) afsluiten met de eigenaars van groen- en landbouwgebieden inzake het beheer van de betrokken gebieden.

Het gemeentebestuur verzoekt....

BIO.3.i1 de bewoners van Mortsel, op wiens eigendom kleine landschapselementen voorkomen, er zorg voor te dragen dat deze belangrijke natuurelementen regelmatig onderhouden worden. Hiervoor kunnen ze beroep doen op het subsidiereglement. Om dit reglement beter onder de aandacht te brengen, zal een gerichte sensibilisatie-aanpak uitgewerkt worden.

 

Knelpunt BIO.4

Ecologisch verantwoorde groenvoorziening en bermbeheer worden nog onvoldoende toegepast zowel door de gemeente als door de NMBS. De laatste jaren werden door de dienst gemeentewerken op dit vlak reeds een aantal inspanningen geleverd, doch het draagvlak bij de bevolking is onvoldoende groot.

Het gemeentebestuur zal...

BIO.4.a1 bij de groenvoorziening maximaal inheems plantgoed aanwenden en bij voorkeur aanplantingen doen in 3 lagen.
BIO.4.a2 het groen in de gemeente opdelen in enerzijds gebieden en zones waar een groenbeheer zal worden toegepast dat in de eerste plaats gericht zal zijn op natuurontwikkeling en anderzijds zones (plantsoenen) met als belangrijkste functie het verfraaien van de gemeente.
BIO.4.a3 een berm- en plantsoenbeheersplan opgestellen voor alle bermen en plantsoenen in eigendom van de gemeente.
BIO.4.a4 de uitvoering van het berm- en plantsoenbeheersplan voortdurend laten evalueren in proefvakken.
BIO.4.a5 de natuursensibilisatie en -educatie verder uitbouwen. Dit kan bijvoorbeeld via info-borden, natuurprojectweken voor scholen, artikels in het gemeentelijk info-blad, de aanleg van een wilde tuin als demonstratieproject ...

Het gemeentebestuur verzoekt....

BIO.4.i1 de NMBS een natuurvriendelijker bermbeheer toe te passen.

 

Knelpunt BIO.5

Om een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan de biodiversiteit zal het gemeentebestuur een actief en soortgericht natuurbeleid voeren. Het nieuwe Natuurbehoudsdecreet en z'n uitvoeringsbesluiten vormen hiervoor een interessant kader. Aangezien bepaalde groen- en landbouwgebieden doorlopen in de buurgemeenten is er nood aan bovengemeentelijke samenwerking.

Het gemeentebestuur zal...

BIO.5.a1 voor bepaalde gebieden overleg plegen met de betrokken buurgemeenten met het oog op een gemeenschappelijk beheer. Zo zal ondermeer rond het beheer van de vallei van de Koude Beek een overleg worden opgestart met de gemeenten Boechout, Hove en Borsbeek (zie actie WA.1.i3).
BIO.5.a2 in samenwerking met verschillende verenigingen en instanties, waaronder de milieuraad, initiatieven ontwikkelen die moeten leiden tot een actief soortgericht beleid.
BIO.5.a3 acties uitwerken om de migratiemogelijkheden tussen de diverse groengebieden mogelijk te maken.
BIO.5.a4 toezicht uitoefenen op de uitvoering van het Natuurbehoudsdecreet en meer in het bijzonder op de natuurvergunning.

Het gemeentebestuur verzoekt....

BIO.5.i1 de burgers rekening te houden met de bestaande natuurwetgeving. Hiertoe zal elk jaar in het najaar een sensibilisatie-actie uitgevoerd worden naar de bevolking. Er zal een prijs in het leven worden geroepen voor elk initiatief vanuit de bevolking dat bedreigde landschapselementen redt.

 

Knelpunt BIO.6

Om in de verstedelijkte gebieden en de industriezones genoeg en aaneengesloten groen te verzekeren, is er nood aan een uitbreiding van de reglementering hieromtrent.

Het gemeentebestuur zal....

BIO.6.a1 in een algemene bouwverordening, BPA's en ruimtelijke uitvoeringsbesluiten en in afzonderlijke verkavelingsvergunningen gedetailleerde voorschriften opnemen voor de aard, de minimale oppervlakte en de ligging van het groen. Zodoende zal een verbinding van het groen binnen de verkaveling met het groen in de omliggende gebieden worden verzekerd.
BIO.6.a2 in vergunningen voor bedrijven en KMO's voorwaarden opnemen met betrekking tot de groenvoorziening en de aanleg van buffergebieden in industrie- en KMO-zones.
BIO.6.a3 de actie 'Behaag Mortsel ... Natuurlijk' jaarlijks hernemen, gecombineerd met een boomplantactie van streekeigen planten, meer toegespitst op kleinere stadstuinen.

-

[Adviesgroep Gemeentelijk Milieubeleidsplan] - [Home]

laatste wijziging: 20/10/04