IV. Gebruik van duurzame grondstoffen en producten


 

De duurzaamheid van een grondstof of product beoordelen kan slechts via een grondige evaluatie van de verschillende stadia van de levenscyclus van het product. Toch zijn er ook een aantal eenvoudige criteria waar iedereen rekening mee kan houden. Zo kan de voorkeur worden gegeven aan secundaire grondstoffen, gerecycleerde producten of materialen die op een ecologisch verantwoorde manier worden geproduceerd. Ook producten en grondstoffen die op een rechtvaardige manier werden verhandeld, vallen hieronder. Duurzaam omgaan met grondstoffen en producten betekent bovendien producten gebruiken die zo weinig mogelijk afval met zich meebrengen.

Een van de belangrijkste middelen om het gebruik van duurzame grondstoffen en productengrondstoffen te stimuleren in werken die door een plaatselijk bestuur worden uitgevoerd is het opnemen van dergelijke verplichtingen in de bestekken. Dit heeft vooral betrekking op het gebruik van FSC-gelabeld hout of een equivalent, producten vervaardigd uit gerecycleerd materiaal en secundaire grondstoffen.


Actuele toestand


Voor de aanleg van een oeverversteviging in het kader van het GNOP wilde gemeente gebruik maken van FSC-gelabeld hout. De gezochte houtsoort bleek echter zeer moeilijk te vinden met een FSC-label.


Beleidskader


Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999

Door het intekenen op optie 7 van dit convenant verbindt de gemeente zich ertoe een duurzaam gemeentelijk beleid te voeren o.a. inzake het gebruik van duurzame grondstoffen.

Hierbij kan een gemeente opteren voor een maximale aanpak of zich beperken tot de opmaak van een actieplan, in overleg met AMINAL, dat maatregelen bevat die de gemeente ter zake zal nemen tijdens de duur van deze subovereenkomst.

VLAREA

Bepaalde afvalstoffen kunnen aangewend worden als secundaire grondstoffen. De Vlaamse regering stelt de lijst op van afvalstoffen die op wettige wijze mogen gebruikt worden als secundaire grondstoffen alsmede de voorwaarden inzake samenstelling en/of gebruik waaraan dient voldaan te worden. Een gebruikscertificaat attesteert de conformiteit met de gestelde voorwaarden.


Prioritaire beleidslijnen


Door zelf zoveel mogelijk gebruik te maken van secundaire grondstoffen, producten vervaardigd uit gerecycleerde materialen of materialen die op een ecologisch verantwoorde manier worden geproduceerd, zal de gemeente een voorbeeld stellen naar de bevolking toe. Daarnaast zal het gemeentebestuur trachten het begrip 'Duurzame grondstof' te verduidelijken en het aanbod en gebruik ervan stimuleren door overleg te plegen met handelaars en zoveel mogelijk praktische informatie door te spelen aan de burgers. Sensibilisatie-acties zullen gekoppeld worden aan acties rond afvalpreventie.


Knelpunten


DG.1 de burgers, evenals de gemeente zelf houden te weinig rekening met de duurzaamheid bij de keuze van materialen
DG.2 'duurzame grondstoffen en producten' zijn niet duidelijk omschreven en soms moeilijk te verkrijgen en duurder in aankoop

Aanpak knelpunten


Knelpunt DG.1

Bij de keuze van grondstoffen voor werken uitgevoerd door de gemeente, werd in het verleden te weinig rekening gehouden met de milieu-impact bij de productie van deze materialen, tijdens het gebruik of tijdens de afbraakfase. Ook de meeste burgers zijn zich hiervan niet bewust.

Het gemeentebestuur zal...

DG.1.a1 het gebruik van ecologisch verantwoorde materialen opnemen in bestekken. Hiertoe zullen alle bestekken die hiervoor in aanmerking komen getoetst worden aan de criteria uit de betreffende aanstiplijst uit actie DO.1.a1.
DG.1.a2 in alle bestekken vermelden dat al het hout en alle houtproducten moeten voorzien zijn van een FSC-label of een equivalent.
DG.1.a3 het gebruik van duurzame grondstoffen en producten illustreren - niet alleen bij het uitvoeren van bouwactiviteiten, maar bv. ook bij de aanleg van een tuin - op locaties die minstens een gedeelte van het jaar open staan voor de bevolking.
DG.1.a4 het gebruik van organische solventen (o.a. in verven en bepaalde kuisproducten) beperken.

zie ook actie AF.3.a1

Het gemeentebestuur verzoekt...

DG.1.i1 de burgers om bij de keuze van materialen de milieu-impact en duurzaamheid in rekening te brengen en indien mogelijk gelabelde producten te kopen. Zij zullen hierop herhaaldelijk gewezen worden, gekoppeld aan praktische tips, via de gemeentelijke informatiekanalen.

zie ook actie AF.2.i3

Knelpunt DG.2

Duurzame grondstoffen en producten zijn zowel voor de gemeente als voor de burgers soms moeilijk te verkrijgen. Er bestaan naast een aantal labels evenmin duidelijke criteria om de duurzaamheid van een grondstof aan te toetsen. Bovendien ligt de prijs van deze producten dikwijls hoger dan deze van minder duurzame alternatieven.

Het gemeentebestuur zal...

DG.2.a1 de lijst van het WWF met verkooppunten waar FSC-gelabelde houtproducten te verkrijgen zijn, verspreiden naar de bevolking. De betekenis van het Europese ecolabel en andere officiëel erkende labels die de duurzaamheid van een product aangeven zullen eveneens toegelicht worden aan de bevolking.

Het gemeentebestuur verzoekt ...

DG.2.i1 de hogere overheid een lijst op te stellen van duidelijke criteria voor 'duurzame grondstoffen en producten'.
DG.2.i2 de handelaars om hun klanten de mogelijkheid te geven om duurzame grondstoffen en producten aan te kopen. Deze materialen dienen op een opvallende en herkenbare manier aangegeven te zijn in de winkels. Het gemeentebestuur zal hierover overleg plegen met de handelaars. Via het gemeentelijk info-blad zal de aankoop van deze producten gepromoot worden.
DG.2.i3 de industrie meer gebruik te maken van duurzame grondstoffen voor het vervaardigen van secundaire grondstoffen of afgewerkte producten.
DG.2.i4 de hogere overheid om, bijvoorbeeld via fiscale maatregelen, de prijs van duurzame grondstoffen en producten op hetzelfde niveau te brengen als deze van gelijkaardige, minder duurzame alternatieven. Voor de laagste inkomensgroepen moeten er eventueel steunmaatregelen worden uitgewerkt

 


V. Duurzaam omgaan met bestrijdingsmiddelen


 

Besrtijdingsmiddelen zijn natuurlijke of synthetische stoffen die ingezet worden tegen planten en dierlijke organismen, zoals 'onkruid', insecten, aaltjes en schimmels. Door veelvuldig en ongecontroleerd gebruik komen pesticiden in diverse milieucompartimenten terecht, zowel in de lucht, in de bodem als in het water (zie hoofdstuk 3. I). Zo worden planten en dieren in hun leefomgeving aan heel wat giftige en weinig afbreekbare stoffen blootgesteld. Sommige van deze middelen kunnen elkaar versterken, anderen worden in iedere stap van de voedselketen meer geconcentreerd, waardoor zij ook gevaarlijker worden.

De meeste openbare besturen gebruiken nog al te gemakkelijk chemische bestrijdingsmiddelen ter bestrijding van ongewenste fauna en flora. Dit gebeurt soms drastisch en weinig selectief en vormt een rechtstreekse bedreiging voor de bodem, het grond- en het oppervlaktewater. Nochtans zijn er diverse alternatieve vormen van bestrijding voorhanden. Naast een aanpassing van het gebruikte gamma naar ecologisch meer verantwoorde producten, is het dikwijls mogelijk de toegepaste dosis te verlagen door zeer gericht te werken en enkel indien nodig te spuiten in plaats van preventief. Bovendien kan het gebruik van biociden drastisch dalen door gebruik te maken van aangepaste beplantingen en verhardingen. Zo is het veelvuldig gebruik van éénjarige planten en het aanleggen van brede niet-betreedbare verhardingen af te raden. In beide gevallen is een arbeidsintensief onderhoud nodig. Vaak wordt er in deze omstandigheden naar pesticiden gegrepen. Belangrijk is ook dat het uitvoerend personeel regelmatig bijkomende vorming terzake kan volgen.

De meeste burgers en landbouwers gebruiken nog heel wat bestrijdingsmiddelen bij o.a. het telen van gewassen, groenten en fruit. Ook in huis wordt heel wat minder gewenste fauna met bestrijdingsmiddelen te lijf gegaan. Vaak is men niet op de hoogte van evenwaardige ecologisch-verantwoorde alternatieven. Op deze manier komen er jaarlijks grote hoeveelheden bestrijdingsmiddelen in het milieu terecht.


Actuele toestand


De gemeente werkt reeds enkele jaren aan een reductie van het gebruik van chemische bestrijdings-middelen en een aanpassing van het gamma. Toch worden bij de openbare groenvoorziening nog al te vaak biociden gebruikt. Voor het verfraaien van de gemeente wordt veelal onderhoudsintensieve beplanting aangeplant. De gemeente wil in de toekomst het gebruik van herbiciden verder verminderen, ondermeer door een aangepaste inrichting van de perken en plantsoenen. Een probleem hierbij is echter dat in een verstedelijkt gebied als Mortsel het draagvlak bij de bevolking onvoldoende groot is


Beleidskader


Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999

Bij ondertekening van optie 7 van het Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999, verbindt de gemeente er zich toe minstens een reductieplan op te maken inzake het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Gemeenten kunnen een bijkomend engagement aangaan om een reductie van 25 % van de hoeveelheid actieve stoffen te realiseren t.o.v. een referentiejaar.

Bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik

De erkenning van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik is geregeld via een KB van 24 februari 1994. Elke aanvraag tot erkenning van een nieuw product wordt bestudeerd door een Erkeningscomité op basis van een zeer uitgebreid dossier waarin o.a. de fysico-chemische eigenschappen, de toxiciteit en de invloed op het leefmilieu aan bod komen.


Prioritaire beleidslijnen


Om een maximale reductie van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen bij het onderhoud van het gemeentelijk groen te bekomen, zal in de eerste plaats gekozen worden voor onderhoudsvriendelijke aanplantingen en verhardingen. Daarnaast zullen alternatieve bestrijdingsmethoden op de voet gevolgd worden en als proefproject op een aantal plaatsen worden toegepast.

Dit goede voorbeeld, gekoppeld aan bijkomende sensibilisatie-initiatieven, dient ook het gebruik door particulieren te verminderen.


Knelpunten


DB.1 gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door de dienst gemeentewerken
DB.2 gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door particulieren

 


Aanpak knelpunten


Knelpunt DB.1

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen door de eigen diensten dient verder te verminderen. Alternatieven zoals een aangepaste beplanting of verharding, thermische en mechanische bestrijding, biodegradeerbare folies of schors als bodembedekker, ... zullen in overweging genomen worden.

Het gemeentebestuur zal...

DB.1.a1 de aanleg van het openbaar groen verder uitwerken volgens het principe 'meer groen met minder onderhoud'.
DB.1.a2 onderzoeken welke plaatsen in de gemeente in aanmerking kunnen komen voor het gebruik van bepaalde alternatieve bestrijdingsmethoden. Naar aanleiding hiervan zullen een aantal proefprojecten worden opgestart.
DB.1.a3 het personeel van de dienst gemeentewerken de mogelijkheid geven regelmatig de nodige vorming i.v.m. alternatieve bestrijdingsmethoden te volgen.

 

Knelpunt DB.2

De meeste burgers gebruiken, vaak uit onwetendheid of gemakzucht, nog heel wat chemische bestrijdingsmiddelen, zowel in de tuin als in huis. Dit vormt een diffuse en moeilijk te controleren bron van milieuverontreiniging. Ook in de landbouw stelt dit probleem zich.

Het gemeentebestuur verzoekt...

DB.2.i1 de burgers het gebruik van klassieke bestrijdingsmiddelen tot een absoluut minimum te beperken. Hiervoor zullen regelmatig de nodige sensibilisatie-acties worden uitgevoerd die de nadruk zullen leggen op de gevolgen van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen voor het milieu en voor de volksgezondheid. Anderzijds zal de bevolking geïnformeerd worden over ecologisch-verantwoorde alternatieven.
DB.2.i2 de burgers landbouwproducten aan te kopen die op een duurzame manier werden geteelt. Er zal informatie verstrekt worden over bepaalde officiëel erkende labels op landbouwproducten, soorten en gewassen die meer of minder minder pesticiden behoeven, ... (Bio)boerenmarkten, systemen met groenteabonnementen, voedselteams, enz... zullen ondersteund en bekend gemaakt worden.

 


VI. Rationeel energiegebruik


 

Om de energiebehoefte en de energieopwekking op een duurzame wijze op mekaar af te stemmen, dient enerzijds rationeel te worden omgesprongen met energie en anderzijds de aanwending van hernieuwbare energiebronnen te worden aangemoedigd.

Rationeel energiegebruik (REG) is spaarzaam en efficiënt omgaan met energie, zonder comfortverlies, dikwijls met verhoogd comfort. REG moet een plaats krijgen in verschillende sectoren: huishoudens, industrie, transport, ... Daarvoor is een beleid nodig dat twee sporen tegelijk volgt: het aanmoedigen van energiebesparing en het ontmoedigen van energiegebruik.

Windenergie, waterkracht en alle vormen van zonne-energie en biomassa putten hun energie-inhoud rechtstreeks of onrechtstreeks uit de zon. Men noemt ze 'hernieuwbaar' omdat ze zich steeds weer hernieuwen, dankzij die 'constante' zon. Ze gelden als 'onuitputtelijk', want het gaat niet om een bepaalde eindige voorraad. Hernieuwbare energie kan gebruikt worden in het huishouden, industrie en transport. De laatste decenia werden hiervoor doeltreffende technologiën ontwikkeld of bestaande technieken geoptimaliseerd. Op verschillende plaatsen in Vlaanderen worden deze technieken reeds toegepast voor de productie van warmte en/of elektriciteit.


Actuele toestand


Doorheen de jaren werden er in de gemeentelijke infrastructuur diverse aanpassingen verricht met het oog op een vermindering van het energieverbruik. Zo werden in het gemeentehuis bijvoorbeeld extra isolatie en lagere plafonds aangebracht. Verbouwingen en de plaatsing van nieuwe verwarmingsinstallaties werden vooraf gegaan door een energie-audit. Naar aanleiding van deze audits werden de belangrijkste knelpunten aangepakt. Waar dat voordelig is, zijn spaarlampen in gebruik en in 1999 werd op een aantal plaatsen voor de verlichting een bewegingsdetectie aangebracht om nutteloos verlichten te vermijden.

In de gemeentelijke minisporthal zal een zonneboiler geplaatst worden. In 1999 werd een studie aangevat om de geplande installatie te dimensioneren.

Het energieverbruik in de verschillende gemeentelijke gebouwen wordt jaarlijks geëvalueerd.


Beleidskader


Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999

Door het intekenen op optie 7 van dit convenant verbindt een gemeente zich ertoe een duurzaam gemeentelijk beleid te voeren o.a. inzake zuinig energiegebruik.

De gemeente dient in overleg met AMINAL een actieplan op te stellen inzake het zuinig gebruik van energie. Dit plan bevat de maatregelen die de gemeente ter zake zal nemen tijdens de duur van deze subovereenkomst.

Het actieplan 'rationeel energiegebruik' (REG) is gebaseerd op het opstarten van een energieboekhouding en het uitvoeren van energie-audits voor bestaande en nieuwe gebouwen. Verder beschrijft dit actieplan de resultaten van de reeds uitgevoerde REG-acties en formuleert suggesties voor nieuwe REG-acties.


Prioritaire beleidslijnen


Het energiebeleid van de gemeente zal de komende 5 jaar gericht zijn op een belangrijke vermindering van het energieverbruik. Hiertoe zal het verbruik binnen de gemeentelijke infrastructuur nauwgezet opgevolgd worden. Anderzijds zal aandacht worden besteed aan de omschakeling op meer milieuvriendelijke energiebronnen. Zowel de positieve effecten in het kader van duurzame ontwikkeling als de financiële voordelen zullen uitvoerig onder de aandacht worden gebracht om ook bij de burgers een tendens tot energiebesparing te bekomen.


Knelpunten


REG.1 de gemeente maakt haar voorbeeldfunctie nog onvoldoende waar
REG.2 REG is nog niet ingeburgerd bij de bevolking

 


Aanpak knelpunten


Knelpunt REG.1

Om het energieverbruik door de gemeente te doen dalen zullen in alle gemeentelijke gebouwen systematisch energiebesparende maatregelen worden ingevoerd. Bovendien zal waar mogelijk gebruik gemaakt worden van hernieuwbare energiebronnen.

Het gemeentebestuur zal...

REG.1.a1 het energieverbruik binnen de gemeentelijke infrastructuur nauwgezet blijven opvolgen met als doel abnormale verbruiken op te sporen en energiebesparingen vast te stellen.
REG.1.a2 binnen de eigen infrastructuur zoveel mogelijk energiebesparende maatregelen toepassen. Hiertoe zullen ook in de toekomst naar aanleiding van veranderingen in verwarmingsinstallaties en verbouwingen energie-audits uitgevoerd worden.
REG.1.a3 investeren in relighting om zo het elektriciteitsverbruik door verlichting verder te verminderen.
REG.1.a4 waar mogelijk fotovoltaïsche panelen en zonneboilers installeren in de eigen infrastructuur.
REG.1.a5 voor nieuwe gebouwen en nieuwe installaties concrete richtwaarden uitwerken voor het energieverbruik (ondermeer streefwaarden voor de isolatiegraad en het rendement van verwarming en verlichting).
REG.1.a6 energie-adviseurs opleiden binnen de gemeentelijke diensten om een continuïteit in het gevoerde energiebeleid te verzekeren.

zie ook acties LU.1.a1, LU.1.a4, LI.2.a2

Het gemeentebestuur verzoekt ...

REG.1.i1 IMEA/IGAO om in samenwerking met VIREG in toenemende mate over te schakelen op alternatieve energiebronnen.

Knelpunt REG.2

Dikwijls kan er in een woning op eenvoudige manier energie bespaard worden. Vele burgers weten echter niet hoe en zijn zich niet bewust van de financiële voordelen, noch van de positieve gevolgen voor het leefmilieu van het rationeel omspringen met energie.

Het gemeentebestuur zal...

REG.2.a1 in samenwerking met IMEA/IGAO de sensibilisatie rond REG verder uitbouwen en verbeteren.
REG.2.a2 energiezuinige alternatieven demonstreren aan de bevolking (bijvoorbeeld door het plaatsen van educatieve teksten in openbare gebouwen).
REG.2.a3 effectief toezicht uitoefenen op de isolatienormen bij nieuwbouw.
REG.2.a4 via het vergunningenbeleid met maximale flexibiliteit inspelen op de vraag van burgers of bedrijven om hernieuwbare energiebronnen te implementeren.

zie ook acties DO.3.a3, DO.3.a6

Het gemeentebestuur verzoekt ...

REG.2.i1 de burgers zuinig om te gaan met energie en waar mogelijk gebruikte maken van hernieuwbare energiebronnen. Hiervoor zullen talrijke sensibilisatie-initiatieven ondernomen worden. De subsidiereglementen voor het plaatsen van zonneboilers, fotovoltaïsche panelen en andere enegiebesparende maatregelen (zie actie DO.3.a3) zullen uitvoerig onder de aandacht worden gebracht. Ook de energielabels en de subsidies die door IMEA/IGAO worden toegekend zullen meermaals bekend worden gemaakt.
REG.2.i2 de burgers hun energieverbruik nauwgezet op te volgen. Door de gemeente zullen fiches verdeeld worden waarop het maandelijks energieverbruik en de financiële gevolgen hiervan kunnen gevisualiseerd worden.
REG.2.i3 architecten en aannemers de verplichte isolatienormen in acht te nemen en rekening te houden met de principes van energiezuinig bouwen. Hiertoe zal een gerichte sensibilisatie-actie worden uitgewerkt.

zie ook acties LI.1.i1, LU.1.i3

 


VII. Duurzame ruimtelijke ordening


 

Tot voor kort kon op het gemeentelijke bestuursniveau - net zoals op de andere bestuursniveaus trouwens - bij de beleidsvoering geen gefundeerde ruimtelijk visie gehanteerd worden. Soms werden wel bepaalde maatregelen voor een deelgebied uitgewerkt, doch zonder deze in een bredere ruimtelijke context te plaatsen. Het enige instrument waarop men zich kon baseren waren de gewestplannen.

Met de nieuwe wetgeving rond ruimtelijke planning is er eindelijk een koerswijziging op gang gezet. De verschillende beleidsniveaus zijn nu verplicht een eigen ruimtelijk structuurplan op te maken. De verschillende structuurplannen - die gelijkaardig van opbouw moeten zijn - zullen dusdanig op mekaar zijn afgestemd, dat ze moeten leiden tot een meer samenhangend beleid en tot een verhoogde rechtszekerheid.


Actuele toestand


De gemeente Mortsel is als randgemeente van de grootstad Antwerpen voor bijna 60 % van het grondgebied verstedelijkt. Slechts enkele woonzones en woonuitbreidingszones zijn nog niet verkaveld. Ten noorden van de spoorlijn Antwerpen-Lier is nog een aaneengesloten open ruimte terug te vinden. Het deel van dit gebied dat gelegen is ten westen van de Krijgsbaan behoort tot de luchthaven van Deurne en heeft als nabestemming parkzone. Aan de oostelijke kant van de Krijgsbaan bevindt zich het landbouwgebied 'Gasthuishoeven'. Hier wordt aan extensieve akkerbouw en veeteelt gedaan. Alhoewel er geen andere landbouwzones voorzien zijn op het gewestplan, zijn er nog enkele landbouwpercelen in gebruik die gelegen zijn in woongebied, met name ter hoogte van Hoeve Liekens en Koeisteert. Andere open gebieden staan in het gewestplan aangegeven als groenzone en liggen verspreid in de woonzone (zie hoofdstuk 3. IV). De voornaamste nog in te vullen parkzone is Fort 4, dat centraal gelegen is in de gemeente en in het bezit van het Belgisch Leger. Het gemeentebestuur zal trachten het fort op termijn op te kopen met als doel het te vrijwaren als natuurgebied. De industrie is geconcentreerd in de bestaande vestigingen van Agfa-Gevaert, langsheen de grens met Berchem en Edegem. Er zijn twee KMO-zones voorzien op het gewestplan (één langs de R11 en één in de Deurnestraat). Het gebied tussen de Drabstraat en Koeisteert is gedeeltelijk in gebruik als ambachtszone.

De terreinen van 'Hoeve Liekens', welke op het gewestplan staan aangegeven als woonzone, werden in september 1999 openbaar verkocht. Hierdoor zal dit stuk open ruimte voor een groot deel verkaveld worden. Via de opmaak van "BPA Drabstraat", heeft de gemeente getracht de hoeve zelf, de directe omgeving van de hoeve en een verbindingsstrook tussen Fort 4 en de Drabstraat te vrijwaren van bebouwing. Het ontwerp van dit BPA werd in november 1999 goedgekeurd door de gemeenteraad.

Mortsel valt volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gedeeltelijk in het grootstedelijk gebied Antwerpen. De doelstelling voor dit gebied is het maximaal benutten van bestaande en toekomstige stedelijke potenties op Vlaams en op internationaal niveau. Grootstedelijke gebieden moeten een belangrijk aandeel van de groei van woningen, stedelijke voorzieningen en ruimte voor economische activiteiten opvangen. De juiste afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen zal gebeuren door het Vlaams Gewest in samenspraak met de Provincie en de gemeenten, via de gewestplannen of via gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Bijkomend bevindt de gemeente zich in de 'Vlaamse Ruit', een stedelijk netwerk op internationaal niveau. In de 'Vlaamse Ruit' dienen de geboden internationale potenties optimaal benut te worden door de internationale bereikbaarheid veilig te stellen, activiteiten en investeringen van internationaal belang aan te trekken en door een hoogwaardig en gedifferentieerd aanbod van infrastructuur en voorzieningen. Deze ontwikkelingen mogen er echter niet toe leiden dat de 'Vlaamse Ruit' één grootstedelijk gebied wordt; het is aangewezen het buitengebied binnen de 'Vlaamse Ruit' veeleer aan te scherpen dan af te zwakken. Verdere uitwerking zal gebeuren door het Vlaams Gewest.

In het tweede concept van het voorontwerp van het ruimtelijk structuurplan van de Provincie Antwerpen wordt het open gebied ten noorden van de spoorlijn Antwerpen-Lier gesitueerd in één van de 'groene vingers' die vanuit Antwerpen-stad door de omliggende verstedelijkte gebieden lopen. Volgens het plan dienen de groene vingers hun open en groen karakter te behouden.

Mortsel beschikt reeds sinds 1975 over een gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Het was toen één van de eerste structuurplannen in Vlaanderen. In het kader van het decreet houdende ruimtelijke planning van 24 juli 1996 is de gemeente in september 1999 gestart met de opmaak van een nieuw 'Ruimtelijk Structuurplan Mortsel'.

Het grootste deel van het grondgebied van Mortsel ten zuiden van de spoorlijn Antwerpen-Lier is bedekt met BPA's (zie hoofdstuk 2, Actuele bestemmingsverdeling). Deze BPA's en hun ruimtelijke uitvoeringsbesluiten bevatten voornamenlijk stedenbouwkundige voorschriften. Zo werden in bepaalde BPA's maximum percentages verhard oppervlak opgenomen. Anderzijds worden BPA's in Mortsel eveneens gebruikt als instrument om de resterende open ruimte en groengebieden te beschermen. Zo werden in 'BPA Venneborg' en 'BPA Centrum' via bestemmingswijzigingen bepaalde gebieden ingekleurd als groenzone.

De beleidsdomeinen 'ruimtelijke ordening' en 'milieu' resulteren beide onder de technische dienst, wat geregeld overleg toelaat. Bovendien wordt de milieuraad om advies gevraagd over diverse ruimtelijke dossiers. De bevolking wordt eveneens rechtstreeks geïnformeerd via wijkvergaderingen.


Beleidskader


Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

Het decreet op de ruimtelijke planning bepaalt dat er op de drie beleidsniveaus ruimtelijke structuurplannen moeten worden opgesteld. Deze plannen vormen echter geen basis waarop vergunningen verleend of geweigerd kunnen worden. Wel dienen ze te bestaan uit een informatief gedeelte, een omschrijving van de gewenste ruimtelijke structuur en bindende bepalingen. Deze laatste bepalingen leveren het kader voor de uitvoerende maatregelen.

De gewenste ruimtelijke structuur uit het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan dient te worden gerealiseerd via de gemeentelijke plannen van aanleg en met behulp van verordeningen. De gewenste Vlaamse en provinciale ruimtelijke structuur zal gerealiseerd worden via de gewestplannen en met behulp van verordeningen.

Door een gemeentelijk structuurplan op te stellen kan een gemeente een eigen beleid inzake ruimtelijke ordening voeren. Het laat toe een eigen visie op wonen en werken, leefbaarheid en bereikbaarheid of milieu- en natuurbeleid te ontwikkelen. Omwille van de noodzakelijke samenhang van het ruimtelijke beleid kan een gemeentelijk plan niet strijdig zijn met de visie van het Vlaams en provinciaal structuurplan.


Prioritaire beleidslijnen


Mortsel wil zijn eigen positie aan de rand van de Antwerpse agglomeratie sterk uitbouwen, waarbij naar een evenwichtige combinatie dient te worden gezocht van een aantrekkelijke subregionale kern en een leefbare groene woongemeente. Sleutelbegrip hierbij is inbreiding i.p.v. uitbreiding met een duidelijke afbakening van verblijfsgebieden en industrie- en KMO-zones, onderling gescheiden door groene bufferzones. Het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan dient verdere versnippering van de open ruimte tegen te gaan en verbinding en continuïteit van de groenelementen voorzien.


Knelpunten


RU.1 de wederzijdse afstemming van het milieubeleid en het ruimtelijk beleid dient verdergezet te worden
RU.2 versnippering van de open ruimte
RU.3 de bindende bepalingen uit hogere structuurplannen

Aanpak knelpunten


Knelpunt RU.1

Teneinde een onderbouwde visie inzake het toekomstige milieu-en natuurbeleid deel te laten uitmaken van het ruimtelijk structuurplan voor de gemeente Mortsel zullen de milieu-ambtenaar en de milieuraad actief worden betrokken bij de opmaak ervan.

Het gemeentebestuur zal....

RU.1.a1 projecten en beslissingen die een belangrijke invloed hebben op de ruimtelijke structuur in de gemeente, ter advies voorleggen aan de milieu-ambtenaar en de milieuraad (aanvullend op het advies van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening).
RU.1.a2 de milieu-ambtenaar en de milieuraad actief betrekken bij de verschillende stappen van de opmaak en de realisatie van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan.
RU.1.a3 een actief ruimtelijk beleid voeren ter bescherming en ontwikkeling van de belangrijke natuurlijke en landschappelijke waarden.

 

Knelpunt RU.2

De oprukkende verstedelijking vormt een bedreiging voor de verdere versnippering van de groengebieden. Daarom geeft de gemeente voorkeur aan inbreiding boven uitbreiding, zowel voor de bouw van woningen, als voor de recreatie-infrastructuur en de industrie.

Het gemeentebestuur zal....

RU.2.a1 in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan bufferzones en vebindingsstroken tussen de groengebieden voorzien.
RU.2.a2 het vrijwaren van bufferzones, zowel in het kader van het natuurbehoud, als in het kader van de scheiding industriegebieden / woonzones nauwlettend in het oog houden.
RU.2.a3 gezien de sterk toenemende behoefte aan kleine woningen, nagaan hoe grote woningen verdeeld kunnen worden in meerdere woningen voor kleine gezinnen.

zie ook acties BIO.2.a1, BIO.2.a2, BIO.2.a4, BIO.2.a5, BIO.6.a1, BIO.6.a2, LU.3.a4

Het gemeentebestuur verzoekt ...

RU.2.i1 de hogere overheid om voorkooprecht voor de gemeente te voorzien bij de verkoop van niet bebouwde bouwgrond .
RU.2.i2 de hogere overheid om de lasten op de verkoop van bestaande woningen te verlagen.

 

Knelpunt RU.3

Mortsel is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gelegen in de 'Vlaamse Ruit' en gedeeltelijk in grootstedelijk gebied zodat er bijkomende woningen, stedelijke voorzieningen en ruimte voor economische activiteiten zullen moeten worden voorzien. Dit zou een bedreiging kunnen vormen voor de resterende open ruimten en groengebieden in de gemeente.

Het gemeentebestuur verzoekt ...

RU.3.i1 het Vlaams Gewest om bij de afbakening van het grootstedelijk gebied Antwerpen het gebied ten noorden van de spoorlijn Antwerpen-Lier te classeren als buitengebied.
RU.3.i2 het Vlaams Gewest om de bindende bepalingen uit het 'Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen' zo snel mogelijk uit te werken opdat de gemeente haar ruimtelijk beleid hierop kan afstemmen.
RU.3.i3 de Provincie Antwerpen de bindende bepalingen uit het 'Ruimtelijk Structuurplan Provincie Antwerpen' zo snel mogelijk uit te werken opdat de gemeente haar ruimtelijk beleid hierop kan afstemmen.

 


VIII. De gemeentelijke diensten


 

Verschillende gemeentelijke diensten en ambtenaren zijn betrokken bij de uitvoering van het milieubeleid in een gemeente. Veruit de belangrijkste persoon hierin is de milieu-ambtenaar die afhankelijk van gemeente tot gemeente, werkzaam is binnen een milieudienst of de technische dienst.

De milieu-ambtenaar en zijn dienst heeft een zeer breed gamma van taken over de jaren heen - willens nillens - toebedeeld gekregen. Naast de wettelijk omschreven taken, worden hij vaak aangesproken vanuit openbare instanties met betrekking tot diverse opzoekingen en de opmaak van inventarisaties. Verder komen zowel bedrijven, belangenorganisaties en verenigingen, als particulieren met de meest diverse klachten en vragen bij deze dienst terecht.

Een goed functionerende milieudienst of milieu-ambtenaar dient dan ook te beschikken over moderne communicatiemiddelen. Zowel de milieuwetgeving als de diverse milieutechnische aspecten evolueren aan een dergelijk tempo dat het up-to-date houden van essentiële informatie een ontzaglijke klus is geworden. Het gebruik van internet en e-mail is dan ook geen overbodige luxe.

Om z'n controlerende bevoegdheden naar behoren te kunnen uitvoeren, dient de milieu-ambtenaar ten slotte te beschikken over voldoende tijdsruimte en over een budget om onderzoeken uit te voeren. Meten is immers weten.


Actuele toestand


De gemeente beschikt over een politiedienst, een aantal administratieve diensten, een financiële dienst, een technische dienst en een dienst gemeentewerken. Alhoewel elke dienst in het kader van het intern milieuzorgsysteem dient te streven naar een milieuverantwoorde werking, zijn het vooral de laatste twee diensten die instaan voor de uitvoering van het gemeentelijk milieu- en natuurbeleid. In de technische dienst zijn een aantal administratieve krachten werkzaam die instaan voor de administratieve opvolging van technische dossiers en vergunningen, informatieverstrekking en klachtenregistratie- en opvolging. Verder staat deze dienst in voor de beleidsdomeinen milieu en ruimtelijke ordening, het verkeersbeleid, openbare werken en het ontwerp en beheer van projecten met betrekking tot de gemeentelijke infrastructuur. De dienst gemeentewerken staat ondermeer in voor het onderhoud van de gemeentelijke wegeninfrastructuur, de riolering, de gemeentelijke gebouwen en installaties, het gemeentelijk wagenpark, en voor de aanleg en het onderhoud van het openbaar groen. Deze dienst staat ook in voor het sorteren en verwerken van de binnengebrachte afvalfracties op het recyclagepark.

De milieu-ambtenaar behoort tot de technische dienst en heeft er de volgende functies: loketwerking, algemeen milieubeleid, milieuraad, vanuit de hogere overheden opgelegde inventarissen, opdrachten i.v.m. het bodemsaneringsdecreet, milieuvergunningen, reglementen, controles op de milieuwetgeving, opvolging van de milieukwaliteit (gedeeltelijk uitbesteed aan derden), het afvalbeleid, sensibilisatie, educatie, communicatie (o.a. artikels opstellen voor het gemeentelijk informatieblad ...), ... Door de veelheid van taken dient de milieu-ambtenaar vooral acuut op te treden en rest er weinig tijd voor structureel en beleidsmatig handelen. Naast de milieu-ambtenaar beschikt de technische dienst over een groenambtenaar en een administratieve kracht die zich halftijds bezig houdt met milieu en natuur.

De milieu-ambtenaar voert samen met de gemeentelijke politie en AMINAL, Afdeling Milieu-inspectie controles uit op de milieuwetgeving. Hij beschikt over een VLAREM-attest en is derhalve bevoegd voor controles bij klasse 2 en 3 bedrijven conform de bepalingen van artikel 58 1° van VLAREM I. Bij de gemeentelijke politie is er echter niemand die over een VLAREM-attest beschikt. De nodige controlefaciliteiten zijn aanwezig en jaarlijks worden budgetten voorzien om technische controles uit te voeren en de milieukwaliteit in de verschillende compartimenten op te volgen.

De gemeentelijke diensten hebben via een centraal gelegen computer toegang tot het internet en zijn via het internet voorzien van e-mail.

De samenwerking binnen de technische dienst en tussen deze dienst en de andere diensten verloopt redelijk goed. Er is echter nood aan een betere integratie van het milieubeleid in de verschillende gemeentelijke diensten.

Voor een aantal milieugebonden taken werkt de gemeente samen met intercommunales waar zij vennoot van is (zie hoofdstuk 2, Intercommunales). Zo haalt IGEAN het GFT+ en het PMD op en neemt tevens sensibilisatie-initiatieven rond het voorkomen en het selecteren van afval. De intercommunale milieudienst van IGEAN ondersteunt het gemeentelijk milieubeleid. ISVAG staat in voor de eindverwijdering van huishoudelijk afval door verbranding. De energieintercommunales IMEA en IGAO staan in voor de verdeling van respectievelijk elektriciteit en gas. Zij zijn tevens belangrijke partners bij de sensibilisatie rond en het bevorderen van REG. AWW voorziet de inwoners van Mortsel van drinkwater en zou een rol kunnen spelen in het kader van duurzaam watergebruik. Door IGEAN worden op geregelde tijdstippen verslagen toegestuurd en toelichtingsvergaderingen georganiseerd. Sinds begin 1999 is er ook een betere communicatie vanuit ISVAG tot stand gekomen. Voor de andere intercommunales heeft de gemeente echter weinig inzicht in de werking.


Beleidskader


Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999

Door de ondertekening van het Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999 engageert een stad of gemeente zich om haar administratieve diensten dusdanig te organiseren dat ze in staat zijn minstens volgende taken uit te voeren:


Prioritaire beleidslijnen


De integratie van de milieudienst in de technische dienst maakt een efficiënte en vlotte samenwerking met de afdeling techniek en de afdeling ruimtelijke ordening mogelijk. In de komende jaren zal het gemeentebestuur werk maken van een verdere uitbouw van deze samenwerking en de integratie van het milieubeleid in alle gemeentelijke diensten. Doorheen dit plan werden daarom verschillende acties geformuleerd om de informatieverstrekking naar en het overleg tussen de verschillende diensten te optimaliseren, gecombineerd met extra praktijkgerichte opleidingen. Bovendien zal de efficiëntie van de uitvoering van het gemeentelijk milieubeleid worden verhoogd door de aanwerving van een communicatiedeskundige en een verdere informatisering van milieu- en natuurgebonden data.


Knelpunten


GD.1 te hoge werkdruk
GD.2 onvoldoende integratie van het milieubeleid in de andere diensten
GD.3 nood aan verdere informatisering van milieu- en natuur gegevens
GD.4 nood aan praktijkgerichte opleidingen voor het gemeentelijk personeel
GD.5 gebrekkig inzicht in de werking van de water- en energie-intercomunales

Aanpak knelpunten


Knelpunt GD.1

Ondermeer door de talrijke opdrachten en verplichtingen vanuit de hogere overheden, rest er weinig tijd om milieuproblemen op een structurele manier aan te pakken. Er is evenmin voldoende tijd voor controles, educatie, sensibilisatie en communicatie naar de verschillende doelgroepen, terwijl deze acties steeds belangrijker worden binnen het gemeentelijk milieubeleid. Om de uitvoering van dit beleidsplan mogelijk te maken wordt dan ook een verregaande ondersteuning vanuit de hogere overheden verwacht

Het gemeentebestuur zal...

GD.1.a1 een deskundige op het vlak van communicatiewetenschappen aanduiden die minstens een derde van de tijd zal bezig zijn met het organiseren van milieu-educatieve projecten, sensibilisatiecampagnes en communicatie i.v.m. milieuverwante onderwerpen. Door deze persoon gedeeltelijk te laten werken in andere gemeentelijke diensten, kunnen verschillende diensten en projecten beter op mekaar worden afgestemd.
GD.1.a2 binnen de termijn van dit milieubeleidsplan iemand van de gemeentelijke politie een VLAREM-opleiding laten volgen, zodat deze persoon bevoegd is voor controles bij klasse 2 en 3 bedrijven conform de bepalingen van artikel 58 1° van VLAREM I.

Het gemeentebestuur verzoekt ...

GD.1.i1 de hogere overheden geen overbodige administratieve werkdruk te creëren bij het opleggen van bijkomende milieutaken aan de gemeenten.
GD.1.i2 de hogere overheden om de gemeente maximaal te ondersteunen bij de uitvoering van dit milieubeleidsplan en tussen te komen in de bijkomende kosten die de verwezelijking dit plan met zich meebrengt.

 

Knelpunt GD.2

De meeste milieuproblemen - en in de eerste plaats het waterbeleid - vragen om een integrale aanpak. Regelmatig overleg tussen de diverse betrokkenen is hierbij onontbeerlijk.

Vaak wordt bovendien vastgesteld dat men het binnen de eigen gemeentediensten niet zo nauw neemt met de bestaande milieuwetgeving. Meestal is onwetendheid hiervan de oorzaak. Daarom dient een uitwisseling van informatie tussen de diverse gemeentediensten en de milieu-ambtenaar te worden uitgebouwd. Ook een geregeld overleg tussen de milieu-ambtenaar en de diverse politiediensten is aangewezen om tot een gecoördineerde aanpak te komen van overtredingen op de milieuwetgeving.

Het gemeentebestuur zal...

GD.2.a1 binnen elke gemeentedienst een geschikte contactpersoon aanwijzen die als aanspreekpunt voor de milieu-ambtenaar zal fungeren en de betrokken dienst kan vertegenwoordigen bij overleg
GD.2.a2 de gewoonte verderzetten om voor concrete situaties een overleg te organiseren tussen de gemeentepolitie en de milieu-ambtenaar.

zie ook acties WA.1.a1, DO.1.a1, DO.1.a5, RU.1.a1, RU.1.a2

 

Knelpunt GD.3

Het geïnformatiseerd datasysteem dient verder uitgebouwd te worden zodat zowel vergunningen, milieugegevens als natuurgegevens gemakkelijk geraadpleegd en geactualiseerd kunnen worden.

Het gemeentebestuur zal...

GD.3.a1 de inventaris van vergunningen en meldingen permanent actualiseren en optimaliseren.
GD.3.a2 de milieu-inventaris die werd uitgewerkt in het kader van het eerste gemeentelijke milieuconvenant, verder actualiseren.
GD.3.a3 permanent de dataverwerking en het databeheer van milieu- en natuurgegevens optimaliseren.

zie ook actie BO.1.a1

 

Knelpunt GD.4

Zowel de milieuwetgeving als diverse milieutechnische aspecten zijn voortdurend in ontwikkeling. Zo is ondermeer op het vlak van ecologisch verantwoord groen- en waterbeheer geregelde bijscholing nodig. Gespecialiseerde opleidingen zijn echter over het algemeen onbetaalbaar voor een gemeente.

Het gemeentebestuur zal...

GD.4.a1 jaarlijks een budget voorzien voor extra praktijkgerichte opleidingen voor het personeel in de verschillende gemeentediensten zodat de gemeente het goede voorbeeld kan geven op vlak van milieuverantwoord beheer.

zie ook acties WA.1.a2, DO.1.a2, DO.2.a1, DB.1.a3, REG.1.a6

Het gemeentebestuur verzoekt ...

GD.4.i1 de hogere overheden zeer praktijkgerichte en betaalbare opleidingen inzake milieu- en natuurbeheer te organiseren.

zie ook actie DO.1.i1

 

Knelpunt GD.5

De gemeentelijke diensten hebben een gebrekkig inzicht in de werking van o.a. de energie- en waterintercommunales waar de gemeente deel van uitmaakt. Nochtans is een vlotte samenwerking met deze intercommunales aangewezen voor de uitbouw van een doeltreffend beleid inzazke REG en duurzaam watergebruik.

Het gemeentebestuur verzoekt ...

GD.5.i1 IMEA/IGAO en AWW om een vlotte en regelmatige doorstroming van informatie (in beide richtingen) mogelijk te maken.
GD.5.i2 IMEA/IGAO en AWW om het gemeentebestuur meer te betrekken bij de besluitvorming in het kader van REG en duurzaam watergebruik.

-

[Adviesgroep Gemeentelijk Milieubeleidsplan] - [Home]

laatste wijziging: 20/10/04