II. Milieuverstoring in de atmosfeer


 


II.1 Luchtverontreiniging


Luchtverontreiniging is een verstoring met een uitgesproken grensoverschrijdend karakter, waarvan de verspreiding en impact sterk beïnvloed worden door klimatologische omstandigheden. Het is een verontreiniging die zich vaak moeilijk exact laat meten, zowel omwille van de klimatologische omstandigheden, als omwille van de talrijke scheikundige reacties in de atmosfeer. De verspreiding van verontreinigende stoffen in de atmosfeer zorgt bovendien vaak voor een bijkomende verontreiniging van de bodem en het oppervlaktewater. Zowel rechtstreeks als onrechtstreeks kunnen heel wat verontreinigende stoffen die in de atmosfeer terecht komen schade toebrengen aan de gezondheid van de mens en drastisch ingrijpen op de biodiversiteit.

De meest directe hinder waarmee de bevolking geconfronteerd wordt ten gevolge van luchtverontreiniging zijn geurhinder, rookhinder, roethinder en allergieën. Nochtans vormen deze symptomen slechts een topje van de ijsberg. Andere belangrijke gevolgen van de diverse milieuverstoringen in de atmosfeer zijn klimaatsveranderingen door het broeikaseffect, verzuring, fotochemische luchtverontreiniging en de verdunning van de ozonlaag,

Het broeikaseffect of de geleidelijke opwarming van de aarde wordt veroorzaakt door de verhoogde aanwezigheid van de zogenaamde broeikasgassen. Naast een aanzienlijke verhoging door menselijk toedoen van de in nature aanwezig stoffen, zoals koolstofdioxide (CO2) en metaan (CH4), wordt de opwarming van de aarde veroorzaakt door CFK's, lachgas (N2O) en ozon (O3).

Verzuring treedt op ten gevolge van uitstoot van zwavel- en stikstofhoudende verbindingen in de atmosfeer die voornamelijk vrijkomen bij verbrandingsprocessen (zwaveldioxide (SO2) en stikstofoxiden (NOx)) en uit dierlijke meststoffen (ammoniak (NH3)). Vooral de veeteelt is een belangrijke bron van ammoniak. Verzuring kan ingrijpende gevolgen hebben op ecosystemen, maar tast ook gebouwen en monumenten aan.

Daarnaast is er nog de fotochemische luchtverontreiniging. Dit is een verontreiniging van de omgevingslucht met stoffen die een oxiderende werking hebben. Deze oxiderende stoffen onstaan door de aanwezigheid van vluchtige organische stoffen (VOS) en stikstofoxiden (NOx) onder invloed van zonlicht en hogere temperaturen. Het voornaamste gevolg hiervan is een verhoogde ozonconcentratie in de omgevingslucht. Als sterk oxidans oefent ozon niet alleen nadelige effecten uit op alle levende wezens (zoals ademhalingsproblemen), maar ook op diverse materialen.

Uit rapporten van VMM blijken voor Vlaanderen de voornaamste bronnen van deze drie milieuverstoringen in de atmosfeer het wegverkeer, de verwarming van gebouwen en industriële activiteiten te zijn. Zo wordt de uitstoot van SO2 en CO2 grotendeels veroorzaakt door industriële activiteiten. Stikstofoxiden daarentegen worden voor 55% door het wegverkeer veroorzaakt en voor 40% door industriële activiteiten. Bij de industriële activiteiten blijken de elektriciteitscentrales verantwoordelijk te zijn voor een relatief grote aandeel van de emissies.

De ozonlaag, die een beschermende functie heeft tegen de schadelijke UV-zonnestralen, wordt voornamelijk aangetast door chloor- en bromidehoudende stoffen (waaronder de zogenaamde CFK's) die o.a. gebruikt worden als drijfgassen in spuitbussen, koelmiddelen en ontsmettingsmiddelen in de landbouw.

Tot slot worden er via de atmosfeer nog heel wat zogenaamde milieugevaarlijke stoffen verspreid. Het betreft hier vooral stoffen die zich verspreiden via aërosolen. Op deze manier worden vooral zware metalen, pesticiden en polycyclische aromatische koolwaterstoffen verspreid.

Niettegenstaande het mondiale karakter van de meeste van de opgesomde verstoringen, mag een lokaal bestuur niet voorbij gaan aan deze realiteit en dient een gemeente ook haar verantwoordelijkheden te nemen door de nodige initiatieven op te starten.


Actuele toestand


Mortsel staat in VLAREM II aangegeven als een 'speciale beschermingszone' waardoor er strengere normen gelden voor stikstofdioxide, zwevende deeltjes en zwaveldioxide.

In 1995-1996 werd door het PIH een onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit in Mortsel en de naburige gemeenten d.m.v. depositiemetingen voor fluoriden, chloriden, ammoniak, stikstofoxiden (NOx) en zwaveloxiden (SOx). In Mortsel bevonden zich 2 meetposten, geplaatst in woonzones.

Op beide meetposten werden sterk verhoogde fluoride-deposities vastgesteld, waarschijnlijk afkomstig van steenbakkerijen uit de Rupelstreek. Opvallend was echter dat in de buurgemeenten lagere deposities werden gemeten. Aangezien er geen andere fluoride-bronnen in Mortsel zelf werden gevonden, dient de verklaring waarschijnlijk gezocht te worden in het feit dat de meetposten te Mortsel hoger gelocaliseerd waren dan in de buurgemeenten.

Er werd eveneens een verhoogde SOx- en NOx-depositie gemeten, waarvoor zowel het verkeer, de gebouwenverwarming, als de industrie verantwoordelijk zijn. In het voor- en najaar werden hoge ammoniak-deposities waargenomen, mogelijk veroorzaakt door het uitrijden van mest in en rond Mortsel.

Emissiegegevens van VMM, daterend van 1996, geven aan dat de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen door gebouwenverwarming in Mortsel een stuk boven het Vlaams gemiddelde ligt. Dit is te wijten aan het sterk verstedelijkt karakter van Mortsel.

Uit het jaarrapport van VMM 'Lozingen in de lucht 1996-1997' blijkt dat de emissies van een chemisch bedrijf in Mortsel de laatste jaren (t.e.m. 1997) de drempelwaarden vermeld in bijlage 4.1.8. van VLAREM II overschreden.

Een andere zeer belangrijke bron van luchtverontreiniging in de gemeente is het gemotoriseerd verkeer. Mortsel ligt op een kruising van drie belangrijke gewestwegen: de Liersesteenweg (N10) en de Mechelsesteenweg (N1) als grote invalswegen naar Antwerpen en de Krijgsbaan (R11) als dwarsverbinding tussen de E313/E34 en de E19. In 1987 werd door de gemeenteraad een verkeerscirculatieplan goedgekeurd dat als doel had de verkeersveiligheid en de verkeersleefbaarheid te verbeteren. In het kader van het mobiliteitsconvenant dat door de gemeente werd ondertekend, werd in 1998 gestart met de opmaak van een mobiliteitsplan dat van kracht zal zijn in het jaar 2000. Hierin wordt ondermeer aandacht besteed aan de ontmoediging van het doorgaand auto- en vrachtverkeer, een vermindering van de snelheid, de verdere uitbouw van het openbaar vervoer en het aanmoedigen van alternatieve vervoersvormen. Het plan werd opgesteld door een binnen de gemeente aangeduide 'Ambtelijke Werkgroep Verkeer' en begeleid door een stuurgroep en een adviesraad. De milieuraad werd opgenomen in deze adviesraad.

Beleidskader

VLAREM II

De wettelijke doelstellingen voor de kwaliteit van de omgevingslucht in Vlaanderen werden onder de vorm van milieukwaliteitsnormen in VLAREM II opgenomen.

De inhoudelijke voorwaarden inzake voorkoming en beperking van luchtverontreiniging door ingedeelde inrichtingen zijn eveneens vervat in VLAREM II. De algemene emissiegrenswaarden gelden voor elke ingedeelde inrichting. Voor de specifieke categorieën van hinderlijke inrichtingen zijn er ook sectorale emissiegrenswaarden opgenomen. De emissiegrenswaarden kunnen om lokale redenen via de bijzondere voorwaarden in de milieuvergunning verstrengd woorden.

Wat CFK's betreft stelt VLAREM II dat de productie en het gebruik ervan in Vlaanderen verboden zijn.

Luchtverontreiniging door het verwarmen van gebouwen

Dit besluit reglementeert het gebruik, het onderhoud en de emissies van installaties voor verwarming van gebouwen, alsook de keuring van nieuwe verbrandingsinstallaties. Inzake luchtverontreiniging door particuliere bronnen is dit een zeer belangrijke wet, waarvan de controle op een correcte naleving praktisch onbestaande is. (Deze bepalingen werden ook opgenomen in VLAREM II, hoofdstuk 6.6)

VLAREA

Vanaf 1 juli 1999 geldt een aanvaardingsplicht voor bruin- en witgoed, waaronder ook de koel- en vriestoestellen vallen. In dit uitvoeringsbesluit wordt ook uitdrukkelijk opgenomen dat niet-herbruikbaar bruin- of witgoed in een daartoe vergunde inrichting dient te worden verwerkt, wat o.a. een gescheiden inzameling van de nog aanwezige CFK's inhoudt.

Gemeentelijke bevoegdheden

De gemeentelijke bevoegdheid inzake bestrijding van luchtverontreiniging beperkt zich tot verordenend optreden voor allesbranders en particuliere verbranding van afval.

Wel kan een gemeente via verkeerstechnische ingrepen of via een mobiliteitsplan een invloed uitoefenen op het aandeel in luchtverontreiniging van het verkeer.

Een gemeentelijke bouwverordening kan de vestiging of het gebruik van luchtverontreinigende installaties verbieden, voor zover de verordening een stedenbouwkundig element als voorwerp heeft.


Prioritaire beleidslijnen


Het gemeentebestuur van Mortsel zal trachten een coördinerende rol waar te maken tussen de burgers, de hogere overheden en de veroorzakers van luchtverontreiniging.

Daarnaast zal naar de diverse veroorzakers - zowel burgers, industrie als verkeer -binnen de wettelijke mogelijkheden sturend worden opgetreden.

Bij de uitbouw van haar mobiliteitsbeleid zal het gemeentebestuur de milieu-impact steeds in rekening brengen.

 


Knelpunten


LU.1 Luchtverontreiniging door het verkeer
LU.2 Luchtverontreiniging door verwarming van gebouwen
LU.3 Luchtverontreiniging door industriële activiteiten
LU.4 Onvoldoende gegevens van de luchtkwaliteit
LU.5 Particuliere bronnen van luchtverontreiniging
LU.6 Het verwijderen van koel- en vriestoestellen (met CFK's) gebeurt nog te ongecontroleerd

 


Aanpak knelpunten


Knelpunt LU.1

De constante verkeersstroom (R11, N1, N10) van zowel auto- als vrachtverkeer en de talrijke files zorgen voor sterke luchtverontreiniging op lage hoogte. Het grootste deel van het verkeer in Mortsel is doorgaand verkeer dat enkel op bovenlokaal niveau kan aangepakt worden. Het in opmaak zijnde mobiliteitsplan beoogt een oplossing te vinden voor de mobiliteitsproblemen in de gemeente. Het milieu-aspect dient een wezenlijk onderdeel uit te maken van een 'duurzaam mobiliteitsbeleid'.

Het gemeentebestuur zal...

LU.1.a1 het mobiliteitsbeleid en het milieubeleid op mekaar afstemmen. Bij het overwegen van alternatieven zullen de milieu-effecten steeds in rekening gebracht worden. In het mobiliteitsplan zal aandacht besteed worden aan de verbetering van de luchtkwaliteit, de vermindering van het energiegebruik en de bestrijding van geluidshinder. De milieu-ambtenaar zal actief betrokken worden bij de uitvoering en de eventuele bijsturing van het mobiliteitsplan.
LU.1.a2 in haar mobiliteitsbeleid absolute prioriteit geven aan de verdere uitbouw van het openbaar vervoersnet en de verhoging van de fietsbereikbaarheid en de fietsveiligheid.
LU.1.a3 maatregelen nemen om een betere doorstroming van het verkeer te bekomen.
LU.1.a4 een bedrijfsvervoersplan opstellen voor haar eigen diensten, waarbij het gebruik van alternatieve vervoersvormen (fiets, openbaar vervoer, te voet, ...) financieel dient te worden aangemoedigd.
LU.1.a5 fietsen ter beschikking stellen van het gemeentepersoneel voor gebruik tijdens dienstopdrachten en het eigen wagenpark stelselmatig op alternatieve brandstoffen laten rijden.

Het gemeentebestuur verzoekt...

LU.1.i1 De Lijn meer verbindingen te voorzien, zowel tangentiële verbindingen tussen Mortsel en de buurgemeenten als doorgaande verbindingen (richting Lier en Kontich).
LU.1.i2 De Lijn meer gebruik te maken van alternatieve brandstoffen zoals aardgas en elektriciteit, kleinere bussen in te schakelen op minder drukke trajecten en bij de opleiding van de buschauffeurs meer aandacht te besteden aan een aangepast rijgedrag om zodoende de uitstoot aan schadelijke stoffen te minimaliseren.
LU.1.i3 de burgers voor korte verplaatsingen gebruik te maken van de fiets of te voet gaan. Om de schoolgaande jeugd aan te moedigen om te voet, met de fiets of met het openbaar vervoer naar school te gaan zal het gemeentebestuur in samenwerking met de scholen een autoloze schooldag organiseren.
LU.1.i4 het Vlaams Gewest en de Provincie Antwerpen (via het provinciaal structuurplan) om in samenspraak met het gemeentebestuur maatregelen uit te werken om een vermindering van het doorgaand vracht- en autoverkeer doorheen Mortsel te bekomen, zodat een betere doorstroming van het overblijvende bestemmingsverkeer mogelijk wordt.

 

Knelpunt LU.2

Bij de verwarming van gebouwen komen o.a. broeikasgassen en zwaveldioxide (SO2) vrij. Vooral slecht onderhouden verwarmingsinstallaties en installaties op zware stookolie dragen hiertoe bij.

Het gemeentebestuur zal...

LU.2.a1 periodieke controles uitvoeren op de toepassing van de diverse wetgevingen die controles en onderhoud opleggen voor verwarmingsinstallaties. Dit zal gebeuren door jaarlijks via steekproeven attesten bij particulieren op te vragen.

zie ook actie DO.3.a3

Het gemeentebestuur verzoekt...

LU.2.i1 de burgers jaarlijks hun volledige verwarmingsinstallatie te laten controleren. Deze controles zullen jaarlijks onder de aandacht worden gebracht bij de bevolking.
LU.2.i2 het Vlaams Gewest controle uit te voeren op de correcte uitvoering van de veplichte jaarlijkse technische controle op verwarmingsinstallaties.

 

Knelpunt LU.3

De omgevingslucht te Mortsel is o.a. ten gevolge van industriële activiteiten verontreinigd. Het gemeentebestuur kan een coördinerende rol spelen in de dialoog tussen de industrie, de burgers en de hogere overheden. Daarbij dient elk voornemen - van welke instantie ook - dat een bijkomende luchtverontreiniging zou kunnen teweegbrengen met de grootste zorgvuldigheid te worden afgewogen.

Het gemeentebestuur zal...

LU.3.a1 een open dialoog aangaan met de bedrijven gevestigd op het grondgebied van Mortsel om zo via overleg tot mogelijke oplossingen te komen om de luchtverontreiniging veroorzaakt door de industrie te beperken.
LU.3.a2 bij nieuwe klasse 2 vergunningsaanvragen bijzondere voorwaarden opleggen om bijkomende luchtverontreiniging te beperken.
LU.3.a3 bij gegronde klachten over luchtverontreiniging minstens een beperkt onderzoek (laten) uitvoeren en indien nodig de bevoegde overheden verwittigen.
LU.3.a4 bij het opstellen van het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan rekening houden met de milieuhygiënische draagkracht bij beslissingen omtrent nieuwe bedrijven of nieuwe woonzones.
LU.3.a5 de fluoride-concentratie in de omgevingslucht blijven opvolgen.

Het gemeentebestuur verzoekt...

LU.3.i1 AMINAL, afdeling Milieuinspectie, geregeld controles uit te voeren op de uitstoot aan fluoriden door de steenbakkerijen uit de Rupelstreek.
LU.3.i2 de bedrijven in Mortsel om conform het VLAREM het gemeentebestuur op de hoogte te stellen als er zich calamiteiten voordoen die een negatief effect kunnen hebben op het milieu en/of de volksgezondheid. Het gemeentebestuur zal de bedrijven wijzen op hun plichten hieromtrent.

zie ook actie IND.i1

 

Knelpunt LU.4

Het ontbreken van permanente meetposten in de wijde omgeving laat niet toe de luchtkwaliteit op te volgen.

Het gemeentebestuur zal...

LU.4.a1 een gerichte monitoring van de luchtkwaliteit uitvoeren indien zich concrete problemen voordoen nabij bv. industriegebieden of verkeerswegen.

Het gemeentebestuur verzoekt...

LU.4.i1 VMM het 'telemetrisch meetnet luchtkwaliteit' uit te breiden met een meetstation in de omgeving van Mortsel (met minstens periodieke metingen van de luchtconcentraties aan VOS, NOx en fluoriden).

 

Knelpunt LU.5

Nog al te vaak blijken particulieren eigen afval te verbranden onder het mom van verbranding van tuinafval. Het gebruik van de allesbrander en de open haard geeft bovendien nog vaak aanleiding tot klachten betreffende geurhinder.

Daarnaast vormt ook het ongecontroleerd gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen een diffuse bron van luchtverontreiniging (zie hoofdstuk 4, V).

Het gemeentebestuur verzoekt...

LU.5.i1 de burgers hun verantwoordelijkheden te nemen omtrent de verbranding van alle afval en omtrent het gebruik van allesbranders. Hiertoe zullen jaarlijks, bij het begin van de herfst, de nodige sensibilisatie-initiatieven worden genomen.

 

Knelpunt LU.6

De meest oude koel- en vriestoestellen bevatten nog CFK's als koelmiddel. Wanneer deze toestellen op een ongecontroleerde manier verwijderd worden kunnen deze stoffen vrijkomen. CFK's tasten echter niet alleen de ozonlaag aan, maar zijn ook mee verantwoordelijk voor het broeikaseffect.

Het gemeentebestuur zal...

LU.6.a1 de nodige initiatieven nemen om alle ingezamelde koel- of vriestoestellen via een kringloopcentrum of een andere legale weg uit het grof vuil te halen en op een verantwoorde manier te laten ontmantelen of te laten hergebruiken.

Het gemeentebestuur verzoekt...

LU.6.i1 de bevoegde overheid om de aanvaardingsplicht inzake niet meer gebruikte koel- of vriestoestellen in goede banen te leiden en op te volgen. De gemeente zal hierrond in samenwerking met het kringloopcentrum de nodige sensibilisatie-acties ondernemen, zowel naar zelfstandigen als naar de burgers.
LU.6.i2 de bedrijven om ook niet verplaatsbare CFK-bronnen, zoals koelgroepen, op een deskundige manier te ontmantelen.

 


II.2 Geluidshinder


Veruit de meeste activiteiten in onze samenleving gaan gepaard met een zekere geluidsproductie. Als belangrijkste bronnen voor geluidshinder worden meestal het weg-, trein en luchtverkeer aangewezen. Plaatselijk kunnen economische activiteiten en bepaalde vormen van recreatie echter ook voor aanzienlijke geluidshinder zorgen.

De voornaamste directe gevolgen voor de gezondheid zijn slaapverstoringen en gehoorsvermindering. Indirect kan geluidshinder leiden tot o.a. stress en concentratieverlies.

Over de invloed van geluidsverontreiniging op de fauna, zijn slechts weinig gegevens bekend. Wel is het onmiskenbaar zo, dat geluidshinder de biodiversiteit beïnvloedt en een zeer nefaste invloed kan hebben op gevoelige - en dus meestal ook zeldzame - soorten.


Actuele toestand


In 1996 werden door het PIH in de regio Lier op 500 meetpunten geluidsmetingen verricht. In deze studie werd geopteerd om te werken met een raster van meetpunten onafhankelijk van gekende bronnen. Voor het grondgebied van Mortsel werden zo op 19 plaatsen metingen uitgevoerd. 63 % van de metingen voldeed niet aan de milieukwaliteitsnormen voor het omgevingsgeluid uit VLAREM II. De belangrijkste bronnen van geluidshinder waren het weg- en spoorverkeer. De grootste overschreidingen werden vastgesteld aan de grote verkeersknooppunten in het centrum. Ook het luchtverkeer zorgde ter hoogte van de landbouwzone voor duidelijk verhoogde geluidsdrukniveaus. Overigens kon nergens in de gemeente een potentieel stiltegebied afgebakend worden.

In het mobiliteitsplan wordt een inventaris opgemaakt van de knelpunten betreffende geluidshinder veroorzaakt door het verkeer.

Er zijn vanuit de bevolking regelmatig klachten van geluidsoverlast door het uitgaansleven.


Beleidskader


VLAREM II

In uitvoering van de Wet ter bestrijding van geluidshinder van 18 juli 1973 werden in VLAREM II milieukwaliteitsnormen voor geluid in open lucht vastgesteld. Deze normen zijn functie van de bestemming van een gebied en het tijdstip.

Ter beoordeling van het geluid van ingedeelde inrichtingen werden richtwaarden, gelijkaardig aan de milieukwaliteitsnormen, opgenomen waaraan het specifiek geluid van een inrichting wordt getoetst. Ook voor binnenshuis waargenomen geluid werden er richtwaarden vastgelegd.

VLAREM II bevat ook bepalingen die betrekking hebben op niet-ingedeelde muziekactiviteiten en die aan het College van Burgemeester en Schepenen een zekere bevoegdheid geven inzake het toelaten van muziekactiviteiten in open lucht en/of in een voor publiek toegankelijke inrichting.

KB houdende vaststelling van geluidsnormen voor muziek in openbare en private inrichtingen (24 februari 1977)

Dit KB legt enerzijds een maximum geluidsniveau vast voor elektronisch versterkte muziek in openbare inrichtingen. Anderzijds worden er geluidsnormen vastgelegd die van toepassing zijn in de buurt (in lokalen of gebouwen waarin zich personen bevinden) van om het even welke inrichting waar muziek wordt geproduceerd.

De bepalingen van dit KB zijn niet van toepassing op de via VLAREM I ingedeelde feestzalen en dansgelegenheden.

Gemeentelijk Milieuconvenant 1997-1999

In 1999 werd aan deze convenant een optie 'Geluidsactieplan' toegevoegd. Bij ondertekening verbindt een gemeente er zich toe een protocol af te sluiten met plaatselijke verenigingen inzake kleinschalige fuiven. Essentieel hierbij is dat minstens één - niet indelingsplichtige - accommodatie dermate is uitgerust dat aan de bepalingen van het KB van 24 februari 1977 kan worden voldaan.

Gemeentelijke bevoegdheden

Het College van Burgemeester en Schepenen kan volgens VLAREM II, in afwijking van de geluidsnormen van het KB van 24 februari 1977, muziekactiviteiten toelaten in open lucht en/of in een voor publiek toegankelijke inrichting.

Daarnaast maken vele bronnen van geluidshinder nog niet het voorwerp uit van een federale of Vlaamse wetgeving en beschikt de gemeente dus hier toch over een bijkomende niet onbelangrijke bevoegdheid. Dergelijke bronnen zijn o.a. huisdieren, wedstrijden met motorvoertuigen op de openbare weg, grasmachines en andere tuinwerktuigen.

Tot slot kunnen via een bouwverordening, die een stedenbouwkundig element als voorwerp heeft, maatregelen worden genomen die een eventuele geluidshinder beperken.


Prioritaire beleidslijnen


Aangezien de belangrijkste bronnen van geluidshinder (het auto- en vrachtverkeer op de gewestwegen, het spoorwegverkeer en het luchtverkeer) buiten de bevoegdheden van de gemeente vallen, zal het gemeentebestuur in de eerste plaats aandringen bij de bevoegde instanties om in samenspraak met het bestuur brongerichte oplossingen uit te werken. Bovendien zal de gemeente bij het uitstippelen van haar mobiliteitsbeleid de knelpunten localiseren en waar mogelijk zelf maatregelen nemen.

Voor andere vormen van geluidshinder zal het gemeentebestuur zowel sturend als coördinerend optreden. Bovendien zal ook in het ruimtelijk beleid rekening houden met het aspect 'geluid'.


Knelpunten


GL.1 Auto-, vracht-, trein- en vliegverkeer zorgt voor geluidsoverlast.
GL.2 Geluidsoverlast tengevolge van economische activiteiten en het uitgaansleven.

Aanpak knelpunten


Knelpunt GL.1

De gewestwegen die Mortsel doorkruisen zitten overvol, wat een constante bron van geluidshinder vormt. Om de files te omzeilen worden sluiproutes gebruikt, zodat ook de woonwijken niet gespaard blijven. Bovendien lopen er door de gemeente twee frequent gebruikte spoorwegassen en ook het vliegverkeer van de vlieghaven in Deurne zorgt voor geluidsoverlast.

Het gemeentebestuur zal...

GL.1.a1 in het kader van het mobiliteitsplan het doorgaand gemotoriseerd verkeer trachten te weren uit de woonwijken.
GL.1.a2 waar mogelijk de woonwijken omgeven door bufferzones.
GL.1.a3 via geluidsarme wegverharding en het plaatsen van bermen en/of schermen de grootste knelpunten aan de wegen waarvoor de gemeente bevoegd is, saneren.
GL.1.a4 de politiecontrole op geluidshinder veroorzaakt door het gemotoriseerd verkeer verhogen.

zie ook acties LU.1.a1, LU.1.a2, LU.1.a3

Het gemeentebestuur verzoekt...

GL.1.i1 het Vlaams Gewest via geluidsarme wegverharding en het plaatsen van geluidsbermen en/of schermen de grootste knelpunten langsheen de gewestwegen te saneren.
GL.1.i2 de NMBS de nodige maatregelen te nemen teneinde geluidshinder van vooral het goederentransport tot een minimum te beperken.
GL.1.i3 het Vlaams Gewest de startbaan van het vliegveld van Deurne niet te verlengen en enkel geluidsarme vliegtuigen toe te laten.

zie ook acties LU.1.i4

 

Knelpunt GL.2

In de woongebieden zijn er regelmatig klachten van geluidsoverlast door het uitgaansleven. Aangezien de industrie- en KMO-zones grenzen aan woonzones dient het bestuur ook hier waakzaam te blijven en alle wettelijke middelen maximaal aan te wenden om geluidshinder ten overstaan van buurtbewoners te voorkomen.

Het gemeentebestuur zal...

GL.2.a1 individuele milieuklachten over geluidshinder steeds onderzoeken, op de voet volgen en binnen de wettelijke mogelijkheden van de gemeente oplossingen aanbieden.
GL.2.a2 geregeld gerichte geluidsmetingen uitvoeren en toetsen aan de VLAREM-normen.
GL.2.a3 een algemene objectieve richtlijn uitvaardigen voor het toekennen van vergunningen, waarin o.a. bijkomende voorwaarden opgenomen worden met betrekking tot geluidsisolatie en het inrichten van bufferzones rond bedrijven.
GL.2.a4 in vergunningen voor ondermeer horecazaken voorwaarden opnemen met betrekking tot de beperking van geluidshinder.

 


II.3 Lichtverontreiniging


 

Lichtverontreiniging is een milieuverstoring waarrond nog maar weinig gerichte inventarisaties of onderzoeken zijn gevoerd. Nochtans scoort België wat lichtverontreiniging en lichthinder betreft op wereldvlak zeer slecht. Op enkele éénmalige losse activiteiten na, zoals de 'Nacht van de duisternis', werden rond deze problematiek nog praktisch geen initiatieven ondernomen.

Bij dieren en planten kan lichtverontreiniging leiden tot gedrags- en groeistoornissen. Bij mensen lokt het - al dan niet overdadig - gebruik van kunstlicht vaak tegenstrijdige reacties op. Enerzijds kan het een gevoel van veiligheid creëren, maar anderzijds kan het ook een bron van onbehagen vormen of - voor astronomen bijvoorbeeld - een bron van ergernis.


Actuele toestand


Op het vlak van lichtverontreiniging en lichthinder werden er in Mortsel tot nu toe nog geen inventarisatie-initiatieven ondernomen.

De gemeente beschikt over een politiereglement inzake de beheersing van lichthinder. Dit reglement omvat echter enkel een verbod op het gebruik van laserstralen, een verbod dat later eveneens werd opgenomen in het VLAREM.

De lampen voor de straatverlichting van Mortsel werden grotendeels vervangen door hogedruk-natriumlampen, samen met nieuwe armaturen, wat een veel hoger rendement oplevert en waardoor lichtverstrooiing naar boven vermeden wordt.


Beleidskader


VLAREM II

In VLAREM II zijn er voor zowel de ingedeelde als niet-ingedeelde inrichtingen zeer algemene bepalingen opgenomen inzake voorkoming en beperking van lichthinder. Deze bepalingen hebben voornamelijk betrekking op de intensiteit van de gebruikte lichtbronnen en op de zogenaamde klemtoonverlichting en lichtreclame.

Urgentieplan lichthinder

Dit plan werd op 16 december 1997 goedgekeurd door de Vlaamse regering en bevat een aantal acties waarin ook de gemeenten als betrokkenen worden vermeld. Het belangrijkste initiatief waarbij de gemeenten worden vermeld is de handhaving van de normen in VLAREM II, hoe vaag deze normen ook zijn.

Gemeentelijke bevoegdheden

Voor de gemeentelijke bevoegdheid geldt hetzelfde als bij geluidshinder. Doordat nog heel wat aspecten niet gereglementeerd zijn op het federale of Vlaamse niveau kan een gemeentebestuur reglementerende initiatieven nemen ter bestrijding van lichtverontreiniging.

VLAREM II blijft vaag op het gebied van lichtpollutie, zodat er nog heel wat mogelijkheden bestaan voor lokale initiatieven via de bouwvergunningen.


Prioritaire beleidslijnen


Het gemeentelijk lichtbeleid zal er op gericht zijn om lichthinder te vermijden door zeer gericht te verlichten en niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving te beperken. Via een doelgroepengericht beleid zal getracht worden nieuwe bronnen van lichthinder te voorkomen.

De voorbeeldfunctie van de gemeente en de sensibilisatie van de burgers zullen een essentieel onderdeel vormen van dit beleid.


Knelpunten


LI.1 overvloedige verlichting van het winkelcentrum
LI.2 algemene lichtverontreiniging eigen aan verstedelijkte gebieden

Aanpak knelpunten


Knelpunt LI.1

Het winkelcentrum wordt overvloedig verlicht door lichtreclames en uitstalramen die de hele nacht door worden verlicht.

Het gemeentebestuur verzoekt...

LI.1.i1 de handelaars hun verlichting te beperken tot het noodzakelijke, zowel qua intensiteit, als qua duur. Hiervoor zal een overleg opgestart worden met de middenstanders om lichtreclames en verlichting van winkels na sluitingstijd te beperken met het oog op een beperking van de lichthinder en een vermindering van het energieverbruik.

 

Knelpunt LI.2

Lichtverontreiniging wordt veroorzaakt door zowel particuliere, industriële als openbare lichtbronnen die vaak te hoge intensiteiten hebben of licht verstrooiien daar waar het niet nodig is. Een gecoördineerde aanpak dringt zich dan ook op, waarbij het gemeentebestuur het goede voorbeeld dient te geven.

Het gemeentebestuur zal...

LI.2.a1 een gedetailleerde inventaris opmaken van alle weinig effectieve lichtpunten in de gemeente, zoals bijvoorbeeld de verlichting van monumenten of van de eigen infrastructuur.
LI.2.a2 alle weinig effectieve lichtpunten in eigendom van de gemeente systematisch vervangen of verwijderen; dit echter zonder een gevoel van onveiligheid te creëren. Er zal getracht worden de effectiviteit van de verlichting te verhogen zonder de lichtintensiteit op straatniveau te verlagen.
LI.2.a3 het politiereglement betreffende de voorkoming van lichthinder aanvullen met een reglementering inzake de verlichting van bedrijven, winkels, openbare gebouwen, tuinverlichting door particulieren, ...
LI.2.a4 effectieve controle uitvoeren op de naleving van de van kracht zijnde wetgeving en verordeningen inzake lichthinder.
LI.2.a5 via een bouwverordening algemene voorwaarden formuleren om lichthinder te voorkomen.

Het gemeentebestuur verzoekt...

LI.2.i1 de industrie, de middenstanders en de burgers weinig effectieve lichtpunten te vervangen of te verwijderen. De knelpunten uit de inventaris (zie LI.2.a1) zullen bij de betrokkenen onder de aandacht worden gebracht. Ook de VLAREM-wetgeving en het politiereglement zullen concreet vertaald worden naar de verschillende doelgroepen. Het gemeentebestuur zal rond de problematiek van lichthinder enkele sensibilisatie-initiatieven uitwerken zoals bijvoorbeeld een actieve deelname aan de 'Nacht van de duisternis'. Praktische tips om zuinig om te gaan met lichtbronnen zullen verspreid worden in het kader van een sensibilisatiecampagne rond REG.
LI.2.i2 de buurgemeenten mee te werken met de jaarlijkse actie 'Nacht van de duisternis'.

-

[Adviesgroep Gemeentelijk Milieubeleidsplan] - [Home]

laatste wijziging: 20/10/04